Omzetbelasting Nederland Duitsland
BTW blijft ingewikkeld, ook internationaal
De omzetbelasting (BTW) is een Europese belasting, maar wordt nationaal
uitgevoerd. In theorie leidt dit tot een geharmoniseerd systeem binnen
de Europese Unie; in de praktijk zien we echter dat lidstaten soms een
verschillende koers varen. Dat maakt de BTW tot een lastig vakgebied –
zeker als men, zoals ik, in de dagelijkse
adviespraktijk zowel met het Nederlandse als het Duitse belastingrecht
te maken heeft.
(German Desk Jongbloed Fiscaal Juristen).
Ik houd mij binnen Jongbloed Fiscaal Juristen bezig met grensoverschrijdende
belastingvraagstukken, waarbij de focus vaak ligt op de verhouding Nederland–Duitsland.
Daarbij is de BTW een terugkerend onderwerp. Ondanks de Europese kaders
(de
BTW-richtlijn 2006/112/EG) blijkt de uitkomst in vergelijkbare situaties
niet altijd voorspelbaar. De afgelopen dagen verschenen twee rechterlijke
uitspraken – één van de Hoge Raad en één van het Bundesfinanzhof – die
dit treffend illustreren.
Gelukkig hebben we binnen Jongbloed collega Henk Davina, die de BTW zó
goed beheerst dat we bij dit soort vraagstukken altijd iemand hebben die
het wél snapt.
Duitsland: de notfalldienst van de arts is vrijgesteld
Het Bundesfinanzhof (BFH) oordeelde op 14 mei 2025 (XI R 24/23) dat de entgeltliche Übernahme ärztlicher Notfalldienste door een arts vrijgesteld is van omzetbelasting op grond van § 4 Nr. 14 a UStG. De zaak betrof een arts die tegen betaling de spoeddienst van collega-artsen overnam. Volgens de fiscus verrichtte hij geen medische dienst maar slechts een “Freistellungsleistung” ten behoeve van andere artsen, zodat 19 % BTW verschuldigd zou zijn. De BFH zag dit anders: de arts hield zich gedurende de dienst beschikbaar om in noodsituaties medische zorg te verlenen – een handeling met therapeutisch doel – en verrichtte daarmee zelf een Heilbehandlung. Dat deze dienst in opdracht van een collega plaatsvond, deed daaraan niet af. De prestatie bleef dus vrijgesteld. De beslissing sluit aan bij eerdere Duitse jurisprudentie waarin de therapeutische strekking van de handeling bepalend is. Tegelijk laat het oordeel zien dat de Duitse rechter de vrijstelling ruim uitlegt wanneer de aard van de prestatie medisch is, ongeacht de civielrechtelijke verhouding tussen de betrokken partijen.
Nederland: coördinatie in de eerstelijnszorg is belast
Heel anders liep het af bij de Hoge Raad op 3 oktober 2025 (ECLI:NL:HR:2025:1326). Hier ging het om een huisarts die naast zijn reguliere praktijk werkzaamheden verrichtte voor een stichting die de geïntegreerde eerstelijnszorg (GEZ) organiseerde. De huisarts ontving hiervoor een vergoeding en meende dat deze coördinerende taken deel uitmaakten van zijn vrijgestelde medische hoofdactiviteit. De Hoge Raad dacht daar anders over. De stichting werd aangemerkt als zelfstandige ondernemer en de werkzaamheden van de huisarts als een afzonderlijke dienst aan die stichting. Omdat deze prestatie geen geneeskundige verzorging van patiënten inhield, viel zij niet onder de medische vrijstelling van art. 11, lid 1, onderdeel g, 1°, a Wet OB 1968. Evenmin was sprake van een sociaal-culturele vrijstelling op grond van post b.20 van Bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit OB 1968: die geldt uitsluitend voor het samenwerkingsverband zelf, niet voor derden die aan dat verband diensten leveren. De Hoge Raad baseerde zich nadrukkelijk op het contractuele uitgangspunt: wat in de overeenkomsten is vastgelegd, bepaalt de BTW-behandeling. Alleen bij fraude of misbruik mag van die contractuele realiteit worden afgeweken. Economische verwevenheid of een gemeenschappelijk zorgdoel is dus onvoldoende om prestaties aan verschillende afnemers als één geheel te zien.
Een vergelijkend perspectief Omzetbelasting
Beide uitspraken raken de kern van de BTW-systematiek: het bepalen van de eenheid en aard van de prestatie. In Duitsland stond de vraag centraal of een arts die namens een ander optreedt nog steeds een medische prestatie verricht. In Nederland ging het erom of een coördinerende taak voor een stichting kan worden samengevoegd met de medische behandeling van patiënten. De BFH koos voor een materiële benadering: beslissend is het therapeutisch doel van de activiteit. De Hoge Raad volgde daarentegen een formele benadering, waarin de civielrechtelijke verhoudingen en contracten leidend zijn. Het resultaat: in Duitsland BTW-vrijstelling, in Nederland BTW-heffing – terwijl beide situaties betrekking hebben op artsen die binnen een samenwerkingsverband bijdragen aan de continuïteit van medische zorg. Deze tegenstelling toont dat de Europese harmonisatie nog niet tot volledige uniformiteit leidt. De BTW-richtlijn biedt de kaders, maar de nationale toepassing verschilt. Voor adviseurs met grensoverschrijdende cliënten – zeker in de zorgsector – blijft het dus opletten.
Noot fiscaal jurist inzake omzetbelasting binnen EU
Nederlanders kunnen er ook een keer formeel naar kijken, terwijl Duitsers er minder formeel naar kijken. Maar ook dat de BTW een ingewikkelde belasting is en blijft, juist omdat zij Europees is maar nationaal wordt toegepast. De arresten van de Hoge Raad en het Bundesfinanzhof laten zien hoe verschillend men binnen de EU-lidstaten tot een oordeel kan komen over mijns inziens vergelijkbare situaties. Als fiscaal jurist met specialisatie Nederland–Duitsland zie ik in de praktijk hoe belangrijk het is om beide perspectieven te begrijpen. Beide zaken gingen overigens over (o.a.) het jaar 2016. Dus de gerechtelijke molens draaien in beide landen ongeveer even snel of langzaam.
