print sitemap zoeken disclaimer contact

Jongbloed Dakar Team

Jongbloed Dakar Team

Omzetbelasting

Vaste inrichting bij verhuur van onroerend goed

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft een vraag beantwoord van een Oostenrijkse rechter over het vaste inrichting-begrip voor de omzetbelasting (btw). De vraag was of het begrip vaste inrichting zo moet worden uitgelegd, dat er altijd sprake moet zijn van de inzet van personeel en technische middelen en er dus noodzakelijkerwijs eigen personeel van de dienstverlener in de inrichting aanwezig moet zijn. Het ging in deze zaak om de belastbare verhuur van onroerend goed, die enkel bestond uit het gedoogd gebruik. De vraag is of het onroerend goed ook zonder inzet van personeel als vaste inrichting kan worden gezien.

In dit artikel beschrijven wij het antwoord van het Hof van Justitie en gaan wij kort in op het vaste inrichting-begrip in de btw.

Het antwoord van het Hof van Justitie in het Titanium-arrest

Een verhuurd onroerend goed vormt geen vaste inrichting wanneer de eigenaar van het onroerend goed niet over eigen personeel beschikt om de dienst in verband met de verhuur te verrichten.

Het belang van de vaste inrichting voor de btw

De btw kent een eigen vaste inrichting-begrip. Dit begrip is in de nationale wetgeving niet nader gedefinieerd. Deze wetgeving is gebaseerd op de btw-richtlijn. In de btw-richtlijn zijn de volgende twee hoofdregels opgenomen:

  • De plaats van een dienst, verricht voor een btw-belastingplichtige, is de plaats waar de belastingplichtige (de afnemer) de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft. Indien de diensten worden verricht voor een vaste inrichting van de afnemer die zich elders bevindt, dan geldt de plaats van de vaste inrichting als plaats van dienst;
  • De plaats van dienst, verricht voor een niet-btw-belastingplichtige, is de plaats waar de dienstverrichter de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft. Indien de diensten worden verricht vanuit een vaste inrichting van de dienstverrichter, dan geldt de plaats van de vaste inrichting.

Op deze hoofdregel bestaan de nodige uitzonderingen. Eén van deze uitzonderingen ziet op onroerend goed. De plaats van een dienst die betrekking heeft op onroerend goed is de plaats waar het onroerend goed is gelegen. Wat precies een dienst is die betrekking heeft op onroerend goed, is nader uitgewerkt in de richtlijn aan de hand van enkele voorbeelden, zoals makelaarsdiensten en diensten van experts.

De zetel van bedrijfsuitoefening is de plaats waar de centrale bestuurstaken van het bedrijf worden uitgeoefend. Om als die plaats te worden aangemerkt, is het enkel hebben van een postadres ontoereikend. In twijfelachtige situaties kan worden aangesloten bij de plaats waar de voornaamste beslissingen betreffende de algemene leiding van het bedrijf worden genomen.

Het vaste inrichting-begrip in de btw-richtlijn

Zoals aangegeven is van het begrip vaste inrichting geen sluitende definitie gegeven. Wel bevatten de btw-richtlijn en de onderliggende btw-uitvoeringsverordening aanknopingspunten. In de uitvoeringsverordening is opgenomen dat een vaste inrichting iedere andere inrichting dan de zetel van bedrijfsuitoefening is, die gekenmerkt wordt door een voldoende mate van duurzaamheid en een – wat personeel en technische middelen betreft – geschikte structuur om de voor haar eigen behoeften verrichte diensten te kunnen afnemen en ter plaatse te kunnen gebruiken. Dit vaste inrichting-begrip geldt alleen ingeval de eerstgenoemde hoofdregel (de afnemer is btw-belastingplichtig) van toepassing is.

In alle andere gevallen geldt een afwijkend vaste inrichting-begrip. Gekeken moet dan worden naar iedere andere inrichting dan de zetel van bedrijfsuitoefening, die wordt gekenmerkt door een voldoende mate van duurzaamheid en een – wat personeel en technische middelen betreft – geschikte structuur om de door haar te verrichten diensten te kunnen verstrekken. Dit begrip geldt in de volgende gevallen:

  • De afnemer is een niet-btw-belastingplichtige (de tweede hoofdregel van hiervoor);
  • Onder voorwaarden bij kortdurende verhuur van een pleziervaartuig aan een niet-btw-belastingplichtige;
  • Onder voorwaarden en onder oud recht (tot en met 31 december 2014) bij langs de elektronische weg verrichte diensten, verricht voor een niet-btw-belastingplichtige;
  • Bij toepassing van verleggingsregelingen.

Het enkel hebben van een btw-identificatienummer is onvoldoende om een vaste inrichting te vormen.

Omstandigheden in het Titanium-arrest

Titanium is een vennootschap die zijn zetel van bedrijfsuitoefening op Jersey heeft. Jersey is een eiland bij de Franse kust. Titanium houdt zich bezig met onroerend goed, vermogensbeheer en wonen / huisvesting. Het bedrijf verhuurt met toepassing van btw een onroerend goed dat gelegen is te Oostenrijk. Het onroerend goed wordt verhuurd aan Oostenrijkse ondernemers. Het betreft dus een btw-belaste dienst aan een btw-belastingplichtige.

Dit zijn de enige activiteiten van Titanium in Oostenrijk. Het bedrijf besluit om een Oostenrijkse vastgoedbeheerder te machtigen om als tussenpersoon op te treden. Deze tussenpersoon brengt de huursommen en exploitatiekosten in rekening, houdt het handelsregister bij en bereidt de btw-aangiften voor. De vastgoedbeheerder verricht deze werkzaamheden (diensten) in ruimten die niet toebehoren aan Titanium.

De beslissingsbevoegdheid om huurovereenkomst aan te gaan lag onverkort bij Titanium. Dat geldt ook voor het verrichten van investeringen en reparaties en het regelen van financiering. Titanium had in feite nog steeds alles te zeggen.

Het geschil in het Titanium-arrest

Titanium meent geen btw verschuldigd te zijn over de verhuur van het onroerend goed. Er is namelijk geen sprake van een vaste inrichting in Oostenrijk. De Oostenrijkse belastingdienst is een ander oordeel toegedaan en meent dat een verhuurd onroerend goed een vaste inrichting vormt. Als gevolg daarvan is wel btw verschuldigd. Titanium verzet zich tegen dit standpunt en meent dat het verhuurde gebouw niet kan worden beschouwd als vaste inrichting, aangezien zij daar geen personeel inzet.

Hof van Justitie over verhuurd onroerend goed als vaste inrichting

Het Hof vat eerst de zaak kernachtig samen: het gaat erom of een in een lidstaat verhuurd onroerend goed een vaste inrichting kan vormen wanneer de eigenaar van het onroerend goed niet over eigen personeel beschikt om de diensten in verband met de verhuur te verrichten.

Als uitgangspunt geldt dat een vaste inrichting een zekere bestendigheid moet vertonen. Deze bestendigheid volgt uit het duurzaam over personeel en technische middelen beschikken die voor bepaalde diensten noodzakelijk zijn. Er moet dus een voldoende mate van duurzaamheid zijn en een – wat personeel en technische middelen betreft – geschikte structuur om zelfstandige verrichting van de betrokken diensten mogelijk te maken. Een structuur zonder eigen personeel kan niet onder het begrip vaste inrichting vallen. Het voorgaande volgt reeds uit twee eerdere arresten van het Hof: Planzer Luxembourg en ARO Lease.

In deze casus heeft Titanium geen eigen personeel. De personen die de beheerstaken verrichten zijn contractueel gemachtigd. Daarbij heeft Titanium zich alle belangrijke beslissingen over de verhuur voorbehouden. Een gebouw waarvoor geen personeel ter beschikking is, voldoet niet aan de geformuleerde criteria om als vaste inrichting te worden aangemerkt.

Gevolgen Titanium-arrest

Uit de beantwoording van deze vraag komt naar voren dat eigen personeel een vereiste is, ook als de activiteit waar het om gaat – zoals verhuur van onroerend goed – slechts beperkte mankracht vereist. Het Hof lijkt er waarde aan te hechten om op te merken dat de vastgoedbeheerder niet gemachtigd is om belangrijke beslissingen te maken. De vraag is of dit arrest anders uit had kunnen vallen, indien alle belangrijke beslissingen eveneens uit handen waren gegeven. Daar zal in de toekomst ongetwijfeld nog duidelijkheid over komen.

Voor de praktijk is dit arrest slechts van belang voor B2B-situaties, omdat de plaats van dienst gerelateerd aan vastgoed het land is waar het vastgoed is gelegen. Als een btw-ondernemer de afnemer is, wordt de af te dragen btw meestal verlegd naar de afnemer. Zonder verleggingsregeling, zoals bij het verlenen van diensten aan niet-ondernemers, moet de dienstverlener zich ook zonder vaste inrichting melden in het land waar het vastgoed is gelegen en aldaar omzetbelasting afdragen.

Vaste inrichting btw en advisering

Het vaste inrichting-begrip voor de btw is met name in de jurisprudentie uitgewerkt. Indien u veel zaken in het buitenland doet en daar personeel en technische middelen heeft om uw diensten te verrichten, kan het raadzaam zijn te onderzoeken of u een vaste inrichting aldaar heeft of anderszins registratieplicht voor de omzetbelasting. Dit kan voor de btw-heffing grote gevolgen hebben. Neem gerust eens vrijblijvend contact op met één van onderstaande adviseurs om over uw situatie te sparren.

 

 

Meer weten van begrip vaste inrichting

Deel deze pagina

Laatste update op 14-06-2021
Artikel gemaakt op 14-06-2021
Dit artikel (of blog of voorbeeldovereenkomst) is met aandacht en zorgvuldigheid geschreven, maar bevat informatie van algemene en informatieve aard. De informatie in dit artikel kan, afhankelijk van de omstandigheden van uw specifieke geval, niet of verminderd van toepassing zijn. De informatie in dit artikel dient derhalve niet als fiscaal/juridisch advies te worden beschouwd. Jongbloed Fiscaal Juristen N.V., haar medewerkers en of haar vestigingen/deelnemingen aanvaarden dan ook geen enkele aansprakelijkheid voor de gevolgen van het gebruik van de informatie uit het artikel.
U bevindt zich hier : Jongbloed Fiscaal Juristen Kennisbank Omzetbelasting Begrip vaste inrichting

Jongbloed Fiscaal Juristen - Disclaimer - Zoeken - Sitemap