Lucratief belang en werknemersparticipatie
Een werknemer die partner of aandeelhouder is geworden wordt in veel series en films op een romantische wijze weergeven. Denk hierbij maar aan Suits of allerlei advocaten series. In dergelijke films wordt nooit een serie opgenomen over de belastingheffing, hoewel dit spannend genoeg is. Bij een lucratief belang (artikel 3.92b jo 3.95b Wet IB 2001) gaat het veelal om situaties waarbij met een beperkte investering een (extreem) hoog rendement kan worden behaald (hefboom).
In het kort werknemersparticipatie en lucratief belang
Een slimme en effectieve manier om werknemers te motiveren is door middel van een werknemersparticipatie.
Een van de belangrijkste voordelen van een werknemersparticipatie is dat werknemers een rechtstreeks belang krijgen bij het succes van uw bedrijf. Dit zal de betrokkenheid bij het bedrijf op de langere termijn vergroten en daarnaast zal het enthousiasme, motivatie en prestaties toenemen.
Tevens kan een werknemersparticipatie bijdragen aan het behouden van talent en het aantrekken van nieuw talent.
Een specifiek aspect (en risico) van een werknemersparticipatie is het lucratief belang, daar gaan wij in dit artikel verder op in. Zijn er vragen neem dan gerust contact op met onze adviseurs.
Belonen werknemer en lucratief belang
Een werkgever kan op verschillende manieren zijn werknemer belonen. Als hetgeen uit dienstbetrekking wordt genoten is loon, aldus de wetgever in artikel 10 loonbelasting 1964. De meest voorkoemnde beloning in salaris, een auto, bonus of winstdeling. Maar belonen kan ook via een winstdelende lening, opties op aandelen of een aandelenbelang. Als aandelen tegen aantrekkelijke voorwaarden (prijs, hefboomeffect) aan werknemers worden verstrekt bestaat het risico van een lucratief belang. NOrmaal gesproken worden aandelen belast in box 2 of box 3. Als het een lucratief belang is wordt de heffing vormgegeven in box 1 (ongunstig).
Aandelen moeten dus aan een werknemer worden verkocht tegen de waarde in het economische verkeer. Dit is de prijs die markt voor dergelijke aandelen zou betalen. Veelal worden aandelen gewaardeerd via de discounted cashflow methode, volgens de Belastingdienst is dit veelal de juiste route . Vervolgens is het de vraag hoe de werknemer deze aandelen gaat betalen. Dit kan uit eigen middelen (1) een lening bij de bank (2) een lening bij de werkgever / verkoper (3) of een combinatie hiervan. Steeds vaker zien wij dat aandelen voor verkoop eerst intern worden verkocht waardoor deze aandelen "licht" worden gemaakt.
De heffing over de aandelen kan afhankelijk zijn van de feiten:
- Box 1 : loon uit dienstbetrekking of lucratief belang : 49,5%
- Box 2: aanmerkelijk belang 26,9% (2023 : 24,5% of 31%)
- Box 3: belangen kleiner dan 5% worden belast tegen een fictief rendement (ongeveer 6,1%) belast tegen 31%.
Het is dus voordelig om aandelen te laten belasten in box 2 of box 3, dit is gunstiger dan het reguliere loon dat belast wordt in box 1.
Lucratief belang komt dus vaak in beeld bij een voordeel dat een werknemer ontvangt van zijn werkgever, veelal met de dienstbetrekking als basis. Dit kan bijvoorbeeld spelen bij een werknemersparticipatie (aandelen) of opties op aandelen. Een lucratief belang wordt verondersteld als rendements- of inkoop afspraken voordelig zijn.
In dit artikel behandelen wij een arrest van de Hoge Raad in 2023.
Hefboom effect lucratief belang
Als we spreken over een hefboomeffect van meer dan 1 op 10 dat wordt bedoeld dat een werknemer de kans heeft op een hoog rendement (tenminste 15%) dat voortvloeit uit een investering die slechts een beperkt deel (minder dan 10%) uitmaakt van het eigen vermogen (artikel 92b lid 2). In dit geval kreeg de CFO geen aandelen maar certificaten, hierop is lid 2 niet van toepassing. Edoch in 3.92b lid 4 is een restbepaling opgenomen die geldig is voor overige vermogensrechten die in economische zin lijken op aandelen. De vraag in deze casus was of het 10% criterium ook van toepassing is op overige vermogensrechten uit lid 4. Volgens de Hoge Raad is dit zo, volgens het gerechtshof niet.
Lucratief belang of aanmerkelijk belang
Een lucratief belang moet u niet verwarren met een aanmerkelijk belang. Een aanmerkelijk belang is aanwezig als een persoon 5% of meer van de aandelen in een rechtspersoon bezit. Er kan worden gekeken of een lucratief belang kan worden belast in box 2 (inkomen uit aanmerkelijk belang). Dit is alleen mogelijk als een werknemer middelijk een lucratief belang bezit. De heffing mag plaatsvinden in box 2 als tenminste 95% van het voordeel wordt betaald (gestort) aan de aandeelhouder.
Het lucratieve belang in de loonbelasting
Een van de meest complexe regelingen in de fiscale wetgeving betreft wellicht de regeling van het lucratief belang. Het gaat kortgezegd om aandelen en vergelijkbare vermogensrechten die worden verkregen als een vergoeding voor werkzaamheden.
Laten we beginnen bij het begin. Als een werknemer aandelen krijgt/koopt wordt eerst beoordeeld of sprake is van een loonvoordeel. Hiervan is sprake als de prijs die de werknemer betaalt, lager ligt dan de waarde van die aandelen (in het economisch verkeer). Als de aandelen eenmaal door de ‘loonpoort’ zijn gegaan, komen ze terecht in het vermogen van de werknemer en moet beoordeeld worden of de inkomsten uit de aandelen moeten worden aangegeven in box 1 (lucratief belang), box 2 (aanmerkelijk belang) of box 3 (inkomen uit sparen en beleggen. Gelet op de tariefverschillen in de diverse boxen, is de fiscale kwalificatie van de aandelen c.q. voordelen (en nadelen) van groot belang.
Aandelen zitten in beginsel in box 3 als het belang minder bedraagt dan 5% van het totale aantal aandelen. In box 2 komen de aandelen terecht als het aandelenbelang ten minste 5% bedraagt. Dan kan er nog sprake zijn van een lucratief belang; de omvang van het pakket aandelen is in dat geval niet van belang.
Van een lucratief belang is sprake bij het houden van vermogensrechten (bijvoorbeeld aandelen) die mede zijn verkregen als beloning voor werkzaamheden. De vermogensrechten moeten dusdanig gunstige condities hebben dat sprake is van een excessieve beloning. De excessieve beloning komt tot uitdrukking doordat sprake is van een ‘hefboom’ op het geïnvesteerde vermogen.
Een dergelijke hefboomwerking kan optreden indien (1) aandelen bijzonder/ achtergesteld zijn en (2) minder dan 10% van het geplaatste kapitaal uitmaken (3) het soortaandelen zijn met een bijzondere / andere preferentie van tenminste 15% per jaar. De wet kent nog een restcategorie (vangnetbepaling) voor vermogensrechten die overeenkomen met de hiervoor geschetste situaties.
Vervelend feitje, bij de kwalificatie van het aandelenbezit, geldt de volgorde van de bronnen in de wet. Is sprake van een lucratief belang in box 1, dan worden de inkomsten daar belast (tegen 49,5%).
Jurisprudentie inzake lucratief belang
In een arrest van de Hoge Raad in 2018 ging het om een belastingplichtige die aandelen had verkocht en daarbij een substantieel bedrag had verdiend. De Hoge Raad was van mening dat er sprake was belastbaar inkomen voor de werknemer. In een procedure bij de Rechtbank Gelderland in 2020 oordeelde de rechtbank dat een winstuitkering als lucratief belang moest worden aangemerkt. In aansluit hierop wad de rechtbank Den Haag in 2021 dat een bonus niet kon worden gezien als lucratief belang, dit kwam omdat de bonus niet voortkwam uit de aandelen die de werknemer bezat.
Arrest Hoge Raad 2023 inzake verlies bij lucratief belang
Belanghebbende was werkzaam in een managementfunctie bij een groep van vennootschappen. Hij heeft voor een aanzienlijk bedrag certificaten van gewone aandelen in de houdstervennootschap van de groep verkregen. De waarde van die certificaten is in korte tijd gedaald naar € 1. Belanghebbende heeft het verlies op zijn certificaten aangemerkt als negatief resultaat uit een lucratief belang. De inspecteur heeft dit verlies niet geaccepteerd. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft belanghebbende in het gelijk gesteld. Volgens het Gerechtshof is sprake van een lucratief belang. In de procedure gaat het erom of het 10%-criterium ook van toepassing is voor de vangnetbepaling.
Overwegingen Hoge Raad
De Hoge Raad is van mening dat uit de wetsgeschiedenis blijkt, dat het 10%-criterium is opgenomen om de aanwezigheid/kwalificatie van vermogensrechten als een lucratief belang te beperken tot situaties waarin een hefboomeffect van meer dan 1 op 10 is gecreëerd.
Zo’n effect is volgens de Hoge Raad aanwezig als (achtergestelde) soortaandelen een heel beperkt deel van het eigen vermogen van de vennootschap vertegenwoordigen en meer dan evenredig delen in de overwinst (dat is dus de hefboom).
Uit de wetsgeschiedenis blijkt aldus de Hoge Raad, dat de economische vergelijkbaarheid van vermogensrechten met zulke achtergestelde soortaandelen ziet op met elkaar samenhangende vermogensrechten die tezamen economisch gezien voor een vergelijkbaar hefboomeffect zorgen als het geval is bij dergelijke soortaandelen. Met andere woorden, de vangnetbepaling is van toepassing als de situaties economisch vergelijkbaar zijn met de wettelijke typeringen van het hefboomeffect; het gaat dus om het ontstaan van een hefboomeffect op het kapitaal van meer dan 1 op 10. De vangnetbepaling vormt in de ogen van de Hoge Raad een restcategorie en geen wezenlijke uitbreiding van de regeling ten opzichte van soortaandelen.
De Hoge Raad verwijst de zaak tot slot naar het Gerechtshof in Den Bosch. Het Gerechtshof moet beoordelen of bij de certificaten een hefboomeffect optreedt van meer dan 1 op 10.
Noot aftrekbaar verlies uit een lucratief belang
Als de CFO aandelen had verkregen (en geen certificaten) dan had hij op grond van lid 2 een lucratief belang gehad omdat het agio en het informeel kapitaal als eigen vermogen wordt gezien en het vreemde vermogen niet wordt meegenomen. Het verlies is alsdan aftrekbaar. Nu de CFO geen aandelen bezit maar certificaten is lid 4 van toepassing. Voor vermogensrechten uit lid 4 telt als eigen vermogen functionerend vreemd vermogen wel mee, dit zal het verwijzingshof nog moeten toetsen. Omdat dit vermogen vermoedelijk gaat meetellen en het belang van de CFO uitgaat boven de 10% zal het lucratieve belang vermoedelijk niet aftrekbaar zijn.