Estate planning bij samenwonen
Vermogensverschuivingen bij informele samenlevers
In Nederland ontbreekt een specifiek wettelijk kader dat de vermogensrechtelijke verhouding tussen informele samenlevers regelt. Waar gehuwden en geregistreerde partners bescherming genieten via het huwelijksvermogensrecht, vallen ongehuwd samenwonenden buiten deze systematiek. Dit leidt in de praktijk tot onzekerheden, met name wanneer gedurende de relatie vermogensverschuivingen plaatsvinden. De vraag rijst dan of, en zo ja op welke grondslag, een vergoedingsrecht ontstaat. In dit artikel wordt de actuele stand van zaken besproken aan de hand van jurisprudentie, praktijkvoorbeelden en contractuele oplossingen. Daarbij wordt aandacht besteed aan recente arresten van de Hoge Raad, waaronder het meest recente arrest hieromtrent van 21 maart 2025 (ECLI:NL:HR:2025:436).
Rechtspositie van informele samenlevers
Het aantal ongehuwd samenwonende koppels is de afgelopen decennia aanzienlijk gestegen. Volgens recente CBS-cijfers waren er begin 2024 meer dan 1,1 miljoen ongehuwd samenwonende koppels, waarvan bijna de helft met kinderen. Ondanks deze maatschappelijke realiteit ontbreekt een wettelijk kader dat hun vermogensrechtelijke verhouding structureel regelt. Er bestaat geen gemeenschap van goederen, geen pensioenverevening, geen alimentatieplicht en de samenlevingspartner is geen wettelijke erfgenaam. Slechts op enkele terreinen, zoals fiscaliteit (fiscaal partnerschap), huurrecht en socialezekerheidswetgeving, worden rechtsgevolgen verbonden aan duurzame samenwoning.
In civielrechtelijke geschillen betekent dit dat men is aangewezen op algemene bepalingen van het verbintenissen- en goederenrecht. Rechters hebben herhaaldelijk benadrukt dat het huwelijksvermogensrecht niet overeenkomstig kan worden toegepast. Informele samenlevers bevinden zich in een grijs gebied, waarin contractuele afspraken of specifieke rechtsgronden uitkomst moeten bieden.
Vermogensverschuivingen bij samenwoners in de praktijk
In de praktijk komt het vaak voor dat informele samenlevers een woning kopen waarbij één van hen meer geld inbrengt. Die meerinbreng wordt dan vastgelegd als een vergoedingsrecht. Als er niets wordt afgesproken over wanneer dat recht opeisbaar is, geldt dat het direct opeisbaar is. Dat is relevant, want vanaf dat moment begint de verjaringstermijn van vijf jaar te lopen.
Als de partners later trouwen zonder huwelijkse voorwaarden, kan het vergoedingsrecht in gevaar komen. Volgens de parlementaire toelichting op de Wet beperking gemeenschap van goederen zou de bijbehorende schuld namelijk als gemeenschapsschuld kunnen worden gezien. Dat zou betekenen dat de vergoeding feitelijk gehalveerd wordt.
Om dat te voorkomen, kunnen partners in hun samenlevingsovereenkomst anticiperen op een toekomstig huwelijk en bijvoorbeeld een ‘verdubbelaar’ opnemen, een bepaling die het vergoedingsrecht verhoogt onder bepaalde voorwaarden.
In de praktijk komen vermogensverschuivingen tussen samenwoners vooral voor bij investeringen in onroerend goed. Daarbij zijn twee hoofdcategorieën te onderscheiden:
Investeringen in gezamenlijk eigendom, bijvoorbeeld:
- een partner brengt meer eigen middelen in bij aankoop van een gezamenlijke woning;
- een partner lost naar verhouding veel meer af op de gezamenlijke hypotheek;
- een partner bekostigt renovaties of verbouwingen in ongelijke mate.
Investeringen in eigendom van één partner, bijvoorbeeld:
- de ander betaalt mee aan de koopsom of de hypotheek van een woning die enkel op naam van de partner staat;
- de ander financiert onderhoud of verbouwingen van de woning van de partner.
Opvallend is dat betalingen die consumptief van aard zijn – zoals de maandelijkse hypotheekrente – doorgaans niet als vermogensverschuiving worden aangemerkt, maar als kosten van de huishouding. Veel samenlevingscontracten sluiten daarbij aan bij art. 1:84 BW: de kosten van de huishouding worden naar rato van inkomen gedragen, terwijl de eigendomslasten naar eigendomsaandeel worden verdeeld.
Jurisprudentie van de Hoge Raad inzake samenwonen en estate planning
De Hoge Raad heeft zich de afgelopen jaren meerdere keren uitgesproken over de vraag of en wanneer een vergoedingsrecht ontstaat bij informele samenlevers. De kern van de rechtspraak kan als volgt worden samengevat:
- Hoge Raad d.d. 10 mei 2019 ECLI:NL:HR:2019:707: volgens dit arrest is art. 1:87 BW niet van toepassing in situaties waarin een informele samenlever investeert in een woning die niet mede-eigendom is. In dergelijke gevallen kun je enkel een beroep doen op verbintenissenrechtelijke leerstukken, waaronder ongerechtvaardigde verrijking, onverschuldigde betaling of contractuele afspraken.
- Hoge Raad d.d. 17 november 2023 ECLI:NL:HR:2023:1571: in dit arrest bevestigde de Hoge Raad dat ook bij investeringen in gezamenlijk eigendom niet zonder meer een vergoedingsrecht ontstaat. Het oordeel moet plaatsvinden aan de hand van algemene regels van vermogensrecht.
- Hoge Raad d.d. 21 maart 2025 ECLI:NL:HR:2025:436: in dit arrest gaf de Hoge Raad antwoord op de vraag of een voorhuwelijkse meerinbreng door het huwelijk wordt gehalveerd. De Hoge Raad oordeelde dat een vergoedingsschuld niet kwalificeert als gemeenschapsschuld in de zin van art. 1:94 lid 7 BW. Daarmee blijft de aanspraak van de meerinbrengende partner buiten de gemeenschap en volledig intact.
Advocaat-generaal Ibili stelde in zijn conclusie dat de vergoedingsschuld wél als gemeenschapsschuld moet worden gezien. Hij erkende de bezwaren, maar vond dat de wet duidelijk was. De Hoge Raad dacht daar anders over.
In de zaak die voorlag, had één partner voor het huwelijk de volledige koopsom van een woning betaald. Na het huwelijk zonder voorwaarden, ontstond discussie over het vergoedingsrecht bij de echtscheiding. De Hoge Raad oordeelde dat de schuld die voortkomt uit de vermogensverschuiving tussen de partners géén gemeenschapsschuld is. Het gaat hier niet om een schuld “inzake het goed” zoals bedoeld in artikel 1:94 lid 7 BW, maar om een persoonlijke verplichting tussen de partners.
De Hoge Raad maakt dus onderscheid tussen:
- schulden die direct verband houden met het goed zelf (zoals een hypotheek), en
- schulden die voortkomen uit onderlinge afspraken of vermogensverschuivingen.
Die laatste vallen buiten de gemeenschap van goederen.
Grondslagen voor vergoedingsrechten bij samenwonenden
Wanneer partijen niets hebben afgesproken, moeten rechters terugvallen op algemene rechtsgronden. Mogelijke grondslagen zijn:
- onverschuldigde betaling (art. 6:203 BW): wanneer een partner een betaling doet zonder rechtsgrond, kan deze worden teruggevorderd.
- ongerechtvaardigde verrijking (art. 6:212 BW): indien de ene partner is verrijkt ten koste van de ander zonder rechtvaardiging.
- redelijkheid en billijkheid: in uitzonderlijke gevallen kan een vordering worden toegewezen wanneer het anders onredelijk zou zijn.
Uit de rechtspraak blijkt dat rechters terughoudend zijn in het aannemen van deze grondslagen. Zo oordeelde de Hoge Raad in 2019 dat de partner die een verbouwing had gefinancierd geen vordering had, omdat geen sprake was van ongerechtvaardigde verrijking en de betaling evenmin onverschuldigd was.
Verjaring en opeisbaarheid
Een praktisch probleem is de verjaring van vergoedingsrechten. Volgens art. 3:307 BW verjaart een vordering na vijf jaar vanaf het moment dat deze opeisbaar is geworden. Indien in een contract niets wordt vastgelegd, geldt dat de vordering direct opeisbaar is. Dit kan ertoe leiden dat vorderingen zijn verjaard tegen de tijd dat de relatie eindigt. De rechtspraak bevestigt dat samenwoners zich niet kunnen beroepen op de verlengde verjaringstermijnen die voor echtgenoten gelden.
Een praktisch advies is daarom om in een samenlevingscontract vast te leggen dat een vergoedingsrecht pas opeisbaar is bij beëindiging van de samenleving. Daarmee wordt voorkomen dat het recht door tijdsverloop verjaart.
Het latere huwelijk of geregistreerd partnerschap
Een veelvoorkomende situatie is dat informele samenlevers later alsnog trouwen of een geregistreerd partnerschap aangaan. Tot aan het arrest van 21 maart 2025 bestond onzekerheid of voorhuwelijkse meerinbreng bij een gezamenlijk goed door het huwelijk zou worden gehalveerd. In de parlementaire geschiedenis leek dit te worden aangenomen, waardoor notarissen vaak een 'verdubbelaar'-clausule opnamen. Deze clausule verhoogde de vordering bij huwelijk om de halvering te compenseren.
Met het arrest van 21 maart 2025 is duidelijk geworden dat een dergelijke schuld buiten de gemeenschap blijft. De meerinbrengende partner behoudt zijn aanspraak volledig. Daarmee is een einde gekomen aan een belangrijk praktisch knelpunt dat tot veel onzekerheid leidde.
Contractuele en fiscale oplossingen
Om discussies te voorkomen, doen samenwoners er goed aan afspraken vast te leggen. Belangrijke punten hierbij zijn:
- Samenlevingscontract – biedt de mogelijkheid om een algemene regeling voor vergoedingsrechten op te nemen. Daarbij kan worden gekozen tussen een nominaal recht (terugbetaling van het nominale bedrag) of een waardegerelateerd recht (deelgerechtigdheid naar rato van de waardeontwikkeling, vergelijkbaar met art. 1:87 BW voor echtgenoten).
- Verdubbelaar-clausule – door het arrest van 21 maart 2025 is dit in principe overbodig, maar blijft dit soms nuttig als extra zekerheid, zeker zolang lagere rechtspraak nog wisselend oordeelt.
- Draagplichtovereenkomst – een fiscaalrechtelijke overeenkomst waarbij partners afspraken maken over de verdeling van de eigenwoningschuld. Dit kan relevant zijn in verband met hypotheekrenteaftrek en de eigenwoningreserve.
Het opstellen van dergelijke contracten vraagt in de praktijk om zorgvuldigheid. Onduidelijke clausules kunnen juist aanleiding geven tot nieuwe geschillen.
Noot fiscaal jurist inzake estate planning bij samenwoners
De problematiek van vermogensverschuivingen tussen informele samenlevers blijft actueel. Uit de rechtspraak volgt dat geen automatische vergoedingsrechten ontstaan. Slechts contractuele afspraken of duidelijke grondslagen uit het verbintenissenrecht kunnen een basis vormen voor vorderingen. Met de arresten van 2019, 2023 en vooral die van 2025 heeft de Hoge Raad een duidelijke koers uitgezet voor de praktijk. Het arrest van 21 maart 2025 heeft bovendien duidelijkheid gebracht over de positie van de meerinbreng bij een later huwelijk, deze blijft buiten de gemeenschap van goederen en behoudt daarmee haar volledige waarde.
De uitspraak van de Hoge Raad voorkomt dat een partner die vóór het huwelijk meer heeft ingebracht, bij een scheiding financieel benadeeld wordt. Het vergoedingsrecht blijft volledig in stand en valt buiten de gemeenschap van goederen. Daarmee biedt de Hoge Raad een praktische en duidelijke oplossing voor een veelvoorkomend probleem in het huwelijksvermogensrecht.
Partners die bewust ongelijk hebben ingebracht vóór het huwelijk, behouden hun aanspraak. Tegelijkertijd blijft er ruimte voor maatwerk. Wie wel wil dat het vergoedingsrecht wordt gehalveerd bij huwelijk, kan dat contractueel regelen.
Voor de notariële en juridische praktijk is het van belang om cliënten bewust te laten zijn van de juridische leegte waarin zij verkeren wanneer zij zonder contract samenleven. Het sluiten van een samenlevingscontract, het maken van duidelijke afspraken over vergoedingsrechten en aandacht voor de opeisbaarheid daarvan zijn van belang om toekomstige conflicten te vermijden.
Behoort u tot één van deze 1,1 miljoen ongehuwd samenwonenden en wilt u uw situatie eens onder de loep nemen? Aarzel dan niet om contact op te nemen met één van onze fiscaal juristen.