Melding betalingsonmacht niet nodig .. of toch wel?
Op 2 mei 2025 (ECLI:NL:PHR:2025:435) kwam AG Koopman met een bijzondere conclusies over de bestuurdersaaansprakelijkheid en meldingsregeling betalingsonmacht. In de tussenbeslissing van de Hoge Raad op 6 oktober 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1371) kwam ons hoogste college nog tot de conclusie dat de ontvangen geen ruimte heeft om af te zien van een bestuurdersaansprakelijkheid. Koopman (de AG) komt nu met een "geitenspoor".
De ontvanger beschikt over een (discretionare) bevoegheid en kan afzien van het aasprakelijk stellen van de bestuurder. Aansprakelijk stellen is dus een keuze. In de genoemde procedure bij de Hoge Raad worden prjejudiciele vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de EU. De centrale vraag was of de meldingsregeling wel is toegestaan (strijdigheid met evenredigheidsbeginsel). Deze vragen zijn op 14 november 2024 beantwoord, er is geen sprake van een strijdigheid met het evenredigheidsbeginsel.
De Hoge Raad is van mening dat artikel 36 Invorderingswet geen discretionare bevoegdheid kent en dwingend is. De ontvanger mag verder geen belang tegen elkaar afwegen, aldus de Hoge Raad. Deze conclusie is volgens Koopman niet juist. In deze uitgebreide toelichting gaat Koopman in op de materiële kant (artikel 36 IW) en de formele uitvoering (artikel 49 IW). Dat een bestuurder aansprakelijk is kan wel vaststaan maar dat wil nog niet zeggen dat hij of zij ook aansprakelijk gesteld moet worden. Bij een kwestie waarbij geen sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur is er dus nog een alternatieve route. Een kleine vergissing (niet melden) hoeft dus niet per definitie desastreuze gevolgen voor de bestuurder te hebben, aldus Koopman.
De procedure inzake vergeten melding betalingsonmacht
De Advocaat-Generaal (AG) behandelt in deze conclusie de meldingsregeling bij betalingsonmacht en de daarmee samenhangende bestuurdersaansprakelijkheid uit art. 36(4) Invorderingswet 1990 (IW 1990). De aanleiding is een prejudiciële vraag van de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU) over de verenigbaarheid van deze regeling met het Europese evenredigheidsbeginsel. Het HvJ EU oordeelde dat de regeling niet in strijd is met het Unierecht.
Hoewel dit een tegenslag is voor belanghebbende, onderzoekt de AG mogelijke "lichtpuntjes" ter verzachting van de strikte toepassing van de regeling:
- Discretionaire bevoegdheid ontvanger: De AG stelt dat de Hoge Raad onterecht oordeelt dat de ontvanger géén beleidsvrijheid heeft bij het al dan niet aansprakelijk stellen van bestuurders. Uit wetssystematiek, parlementaire geschiedenis, beleidsregels (Leidraad Invordering), en jurisprudentie volgt dat art. 49 IW 1990 géén gebonden maar een discretionaire bevoegdheid bevat. De ontvanger moet ruimte hebben om belangen af te wegen en niet automatisch tot aansprakelijkstelling over te gaan.
- Lichtpuntjes bij toepassing meldingsregeling: Andere disculperende omstandigheden dan overmacht of deskundigenadvies zijn juridisch toegestaan, maar in de praktijk zeldzaam.
- Geen lichtere bewijslast: De maatstaf blijft ‘aannemelijk maken’.
- Correct bestuur ≠ disculpatie: Ook bij goed bestuur kan verwijtbaarheid van niet-melden bestaan.
- Geringe verwijtbaarheid: De AG bepleit een soepeler toepassing van de verwijtbaarheidstoets (vergelijkbaar met art. 6:11 Awb) — ook bij licht verwijtbaar gedrag kan disculpatie mogelijk zijn.
- Evenredigheidstoets bij besluitvorming ontvanger: Op basis van de Harderwijk-uitspraak (ABRvS 2022) kan een te harde toepassing alsnog door de rechter worden getoetst en gecorrigeerd.
Noot fiscaal jurist inzake bestuurdersaansprakelijkheid en meldingsplicht
De AG adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren,
omdat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat belanghebbende terecht
een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel of op disculpatie. Tegelijkertijd
doet de AG een krachtige oproep aan de Hoge Raad om terug te komen van
het oordeel dat art. 49 IW 1990 een gebonden bevoegdheid bevat. Volgens
de AG moet de ontvanger een discretionaire bevoegdheid hebben bij het nemen
van een aansprakelijkstellingsbesluit, inclusief ruimte voor belangenafweging
en toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. Deze visie zou in de praktijk
grote impact hebben voor de bescherming van bestuurders, vooral wanneer
zij in goede trouw hebben gehandeld maar formeel tekortschoten
in hun meldingsplicht. De AG creëert daarmee ruimte voor een
menselijker en meer proportionele toepassing van bestuurdersaansprakelijkheid
binnen het invorderingsrecht. Vragen over dit onderwerp? Stuur
ons gerust een e-mail.