Ambtshalve vermindering bij nieuwe jurisprudentie
Als een aanslag definitief vaststaat heeft een belastingplichtige nog 6 weken de tijd om tegen de aanslag in bezwaar te komen. Als daarna een uitspraak wordt gedaan die gunstig is voor een belastingplichtige zou de belastingplichtige een ambtshalve verzoek kunnen indienen. Dit zal echter zelden een gunstige uitspraak opleveren. Hoe zit dit eigenlijk ?
Procedure hoge raad inzake ambtshalve vermindering bij nieuwe jurisprudentie
Belanghebbende heeft gedurende de periode 1977-2007 pensioen opgebouwd
bij het V-N pensioenfonds. Dit pensioen wordt naar Nederlandse fiscale
maatstaven beschouwd als een onzuiver pensioen. Sinds 2008 ontvangt Belanghebbende
pensioenuitkeringen van het pensioenfonds. Voor de jaren 2014 tot en met
2017 werden pensioenuitkeringen die vóór 1995 zijn opgebouwd, tot het box
1-inkomen gerekend. Naar aanleiding van het arrest HR 18 oktober 2019,
verzocht Belanghebbende de inspecteur om de aanslagen IB 2014-2017 ambtshalve
te verminderen. Het verzoek was gebaseerd op de vrijstelling van pensioenuitkeringen
die vóór 1995 zijn opgebouwd, zoals bepaald in het genoemde arrest. De
inspecteur wees het verzoek af, onder verwijzing naar artikel 45aa Uitv
reg IB 2001, stellende dat nieuwe jurisprudentie niet kan leiden tot ambtshalve
vermindering van aanslagen. Zowel de rechtbank als de Hoge Raad hebben
de inspecteur in het gelijk gesteld.
De Hoge Raad heeft op 26 april 20024 geoordeeld dat de inspecteur niet kan weigeren een belastingaanslag ambtshalve te verminderen, indien hij bij het opleggen van die aanslag is uitgegaan van een rechtsopvatting waarvan hij redelijkerwijs niet mocht menen dat die juist was. De uitzondering op deze regel doet zich niet voor in dit geval, omdat de inspecteur redelijkerwijs mocht menen dat de pensioenuitkering belastbaar was bij het opleggen van de aanslagen.
De jurisprudentie met betrekking tot de fiscale behandeling van pensioenuitkeringen is complex en onderhevig aan verandering. Hoewel nieuwe jurisprudentie belanghebbenden kan helpen bij het verkrijgen van ambtshalve vermindering van aanslagen, gelden er specifieke criteria die moeten worden overwogen, zoals de redelijkheid van het standpunt van de inspecteur ten tijde van het opleggen van de aanslag.
Belanghebbenden dienen zich bewust te zijn van recente jurisprudentie en de mogelijke implicaties daarvan voor hun fiscale situatie.
Noot fiscaal jurist inzake ambtshalve verminderingen
Als u jaren belasting heeft betaald waarbij uiteindelijk ons hoogste rechtscollege stelt "dit was onterecht" dan voelt u zich.. laten we zeggen "teleurgesteld". Immers de wet is door de belastingdienst niet goed uitgelegd en hierdoor is er sprake van een onterechte aanslag en/of betaling van belastingen. Feitelijk een onverschuldigde betaling. In de uitgebreide "notitie" van de AG wordt hierop uitgebreid ingegaan. De regelgeving hierover (artikel 45aa uitvoeringsregeling inkomstenbelasting) stelt het volgende
De inspecteur vermindert ambtshalve een belastingaanslag die op een te hoog bedrag is vastgesteld zodra hem dat is gebleken, tenzij:
vijf jaren zijn verlopen na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft;
de onjuistheid van de belastingaanslag voortvloeit uit jurisprudentie die eerst is gewezen nadat die belastingaanslag onherroepelijk vast is komen te staan, tenzij de Minister van Financiën anders heeft bepaald;
de onjuistheid van de belastingaanslag voortvloeit uit beleidsregels van de Minister van Financiën die eerst zijn uitgevaardigd nadat die belastingaanslag onherroepelijk vast is komen te staan, tenzij de Minister van Financiën anders heeft bepaald;
de onjuistheid van de belastingaanslag voortvloeit uit de omstandigheid dat eerst nadat die belastingaanslag onherroepelijk vast is komen te staan een beroep wordt gedaan op een fiscale faciliteit, waarop een beroep moet worden gedaan bij de aangifte of op een ander wettelijk voorgeschreven moment; of
sprake is van enig feit waardoor ten onrechte inkomstenbelasting is geheven en als gevolg van die heffing een andere belasting, al dan niet van dezelfde belastingplichtige, ter zake van datzelfde feit niet is geheven en ook niet meer kan worden geheven, met dien verstande dat in dat geval wel ambtshalve vermindering plaatsvindt voor zover het bedrag van de eerstgenoemde belasting het bedrag van de andere belasting te boven gaat.
De hier behandelde casus gaat over ad b "de nieuwe jurisprudentie". De kennisgroep van de belastingdienst heeft over dit begrip een uitgebreide notitie geschreven. Dit onderwerp is ook van belang bij de box 3 discussie (zie Hoge Raad d.d. 20 mei 2022) Voorbeeld brief
Bron ambtshalve vermindering en nieuwe jurisprudentie
Hoge Raad d.d. 26 april 2024 ECLI:NL:HR:2024:667
Mening AG d.d. 26 januari 2024 ECLI:NL:PHR:2024:102