Belastingverdragen
terugBelastingverdrag Argentinië
(Tekst geldend op: 08-01-2014)
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Argentinië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen
(authentiek: nl)
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Argentinië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen
De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden
en
de Regering van de Republiek Argentinië,
Geleid door de wens, dat door beide Staten een verdrag wordt gesloten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen,
Zijn het volgende overeengekomen:
Hoofdstuk I. REIKWIJDTE VAN HET VERDRAG
Artikel 1. Personen op wie het Verdrag van toepassing is
Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
Artikel 2. Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is
1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een Verdragsluitende Staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.
2. Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belastingen naar het bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:
a. voor Nederland:
i. de inkomstenbelasting,
ii. de loonbelasting,
iii. de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de netto winsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnwet 1810 met betrekking tot concessies uitgegeven vanaf 1967, of geheven krachtens de Mijnwet continentaal plat 1965,
iv. de dividendbelasting,
v. de vermogensbelasting,
(hierna te noemen: „Nederlandse belasting");
b. voor Argentinië:
i. de inkomstenbelasting (impuesto a las ganancias), en
ii. de persoonlijke zakenbelasting (impuesto sobre los bienes personales),
(hierna te noemen: „Argentijnse belasting").
4. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten doen elkaar mededeling van belangrijke wijzigingen die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht.
Hoofdstuk II. BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 3. Algemene begripsbepalingen
1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:
a. betekent de uitdrukking „een Verdragsluitende Staat" Nederland of de Republiek Argentinië, al naar de context vereist; betekent de uitdrukking „Verdragsluitende Staten" Nederland en de Republiek Argentinië;
b. betekent de uitdrukking „Nederland" het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van de aan de kust van „Nederland" grenzende zeegebieden, voor zover Nederland in die gebieden soevereine rechten mag uitoefenen of rechtsbevoegdheid heeft in overeenstemming met het internationale recht;
c. omvat de uitdrukking „Argentinië", wanneer deze in aardrijkskundige zin wordt gebezigd, de aan de kust van Argentinië grenzende zeegebieden, voor zover Argentinië in die gebieden soevereine rechten mag uitoefenen of rechtsbevoegdheid heeft in overeenstemming met het internationale recht;
d. omvat de uitdrukking „persoon" een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
e. betekent de uitdrukking „lichaam" elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
f. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een Verdragsluitende Staat" en „onderneming van de andere Verdragsluitende Staat" onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een Verdragsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat;
g. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer" alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van de werkelijke leiding in een Verdragsluitende Staat is gelegen, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen;
h. betekent de uitdrukking „onderdaan":
1. elke natuurlijke persoon die de nationaliteit van een Verdragsluitende Staat bezit;
2. elke rechtspersoon, vennootschap of vereniging die zijn rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in een Verdragsluitende Staat van kracht is;
i. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit":
1. in Nederland de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
2. in Argentinië het Ministerie van Economie en Openbare Werken en Diensten, Secretariaat van Financiën (el Ministerio de Economía y Obras y Servicios Públicos, Secretaría de Hacienda).
2. Voor de toepassing van het Verdrag door een Verdragsluitende Staat heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is.
Artikel 4. Inwoner
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat" iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, plaats van oprichting of enige andere soortgelijke omstandigheid, of die een pensioenfonds is zoals beschreven in artikel 31. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat of van vermogen dat in die Staat is gelegen.
2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
a. hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmee zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
b. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;
c. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
d. indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.
3. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner is van beide Verdragsluitende Staten, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.
Artikel 5. Vaste inrichting
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting" een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van de onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
2. De uitdrukking „vaste inrichting" omvat in het bijzonder:
a. een plaats waar leiding wordt gegeven;
b. een filiaal;
c. een kantoor;
d. een fabriek;
e. een werkplaats, en
f. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.
3. De uitdrukking „vaste inrichting" omvat eveneens:
a. een plaats van uitvoering van een bouwwerk, constructie-, montage- of installatiewerkzaamheden of daarmee verband houdende werkzaamheden van toezichthoudende aard, maar alleen indien de duur van dat bouwwerk of die werkzaamheden een periode van zes maanden overschrijdt;
b. het verlenen van diensten, daaronder begrepen diensten van adviserende aard, door een onderneming door middel van werknemers of ander personeel die door de onderneming daarmee zijn belast, maar alleen indien zulke werkzaamheden (voor hetzelfde of een daarmee samenhangend project) in het land worden verricht gedurende een tijdvak of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden een totaal van zes maanden te boven gaan;
c. werkzaamheden in samenhang met de exploratie van natuurlijke rijkdommen, maar alleen indien de duur van die werkzaamheden een periode van zes maanden overschrijdt.
4. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting" niet geacht te omvatten:
a. het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of af.evering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
b. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of af.evering;
c. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;
d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de letters a tot en met e genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.
5. Indien een persoon - niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger waarop het zesde lid van toepassing is - voor een onderneming werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een Verdragsluitende Staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, geacht in die Staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het vierde lid, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.
6. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een Verdragsluitende Staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen. Indien evenwel de werkzaamheden van zo'n vertegenwoordiger uitsluitend of nagenoeg uitsluitend worden verricht voor die onderneming en in zijn commerciële of financiële betrekkingen met de onderneming voorwaarden zijn overeengekomen of opgelegd die afwijken van die welke in het algemeen door onafhankelijke vertegenwoordigers worden aanvaard, wordt hij niet geacht een onafhankelijk vertegenwoordiger in de zin van dit lid te zijn.
7. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.
Hoofdstuk III. BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN
Artikel 6. Inkomsten uit onroerende zaken
1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit onroerende zaken (daaronder begrepen voordelen uit landbouw- of bosbedrijven) die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.
2. Voor de toepassing van dit Verdrag heeft de uitdrukking „onroerende zaken" de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waarin de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op de inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming en op inkomsten uit onroerende zaken die worden gebruikt voor het verrichten van zelfstandige arbeid.
Artikel 7. Winst uit onderneming
1. De voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij kunnen worden toegerekend aan:
a. die vaste inrichting; of
b. verkopen in die andere Staat van goederen of koopwaar van dezelfde of soortgelijke aard als worden verkocht door die vaste inrichting; of
c. andere bedrijfsactiviteiten, verricht in die andere Staat, van dezelfde of soortgelijke aard als worden verricht door middel van die vaste inrichting.
Echter, de bepalingen van onderdeel b) en c) zijn slechts van toepassing indien de verkoopactiviteiten, respectievelijk de bedrijfsactiviteiten, voor het grootste deel zijn uitgeoefend door de vaste inrichting.
2. Onverminderd de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Verdragsluitende Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.
4. Voor zover het in een Verdragsluitende Staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid die Verdragsluitende Staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn, dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.
5. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid mogen voordelen, behaald door een onderneming van een Verdragsluitende Staat met de activiteit van het verzekeren of herverzekeren van goederen die zich bevinden in de andere Verdragsluitende Staat of van personen die inwoners zijn van die andere Staat, op het moment van het sluiten van het verzekerings- of herverzekeringscontract, in die andere Staat worden belast, ongeacht of de onderneming zijn activiteit in de andere Staat uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of op andere wijze, mits, in het laatste geval, de premie is betaald door een inwoner van die andere Staat. De belasting die in die andere Staat wordt geheven mag echter 2,5 percent van het brutobedrag van de premie niet overschrijden.
6. Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
7. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.
8. Indien in de voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.
Artikel 8. Scheep- en luchtvaart
1. Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
2. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een scheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat waar de thuishaven van het schip is gelegen, of, indien er geen thuishaven is, in de Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool", een gemeenschappelijke onderneming of internationaal geëxploiteerd agentschap.
4. In dit artikel,
a. omvat de uitdrukking „voordelen":
i. voordelen, netto voordelen, bruto ontvangsten en opbrengsten rechtstreeks behaald uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer; en
ii. interest op bedragen, voortgekomen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer, mits deze interest voortvloeit uit de exploitatie;
b. omvat de uitdrukking „exploitatie van schepen of luchtvaartuigen" in internationaal verkeer door een onderneming van een Verdragsluitende Staat:
i. het charteren of verhuren van schepen of luchtvaartuigen op basis van verhuur zonder bemanning; en
ii. de verhuur van containers en daarmee verband houdende uitrusting; door die onderneming, mits die charter of verhuur voortvloeit uit de exploitatie door die onderneming van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.
Artikel 9. Gelieerde ondernemingen
1. Indien
a. een onderneming van een Verdragsluitende Staat onmiddellijk of
middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in
het kapitaal van een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,
of
b. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een Verdragsluitende Staat en een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,
en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.
2. Indien een Verdragsluitende Staat in de voordelen van een onderneming van die Staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstgenoemde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, zal die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig aanpassen. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten zo nodig met elkaar overleg.
3. Een Verdragsluitende Staat mag niet de inkomsten van een onderneming, in omstandigheden als bedoeld in het eerste lid, wijzigen na het verstrijken van de verjaringstermijnen waarin zijn nationale wetgeving voorziet en in ieder geval niet na zes jaren na het einde van het jaar waarin die onderneming de inkomsten die aan zulk een wijziging onderworpen zouden zijn, zonder de voorwaarden als bedoeld in het eerste lid, zou hebben behaald.
4. De bepalingen van het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing in het geval van fraude, moedwillig verzuim of nalatigheid.
Artikel 10. Dividenden
1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Deze dividenden mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:
a. 10 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is (niet zijnde een maatschap of een vennootschap onder firma), dat onmiddellijk ten minste 25 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt;
b. 15 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle andere gevallen.
3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.
4. De bepalingen van het tweede lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.
5. De uitdrukking „dividenden", zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, met uitzondering van schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
6. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 15 van toepassing.
7. Indien een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Verdragsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een aldaar gevestigd vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.
Artikel 11. Belastingheffing van vaste inrichtingen
Indien een inwoner van een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting heeft in de andere Verdragsluitende Staat, mag de belasting van de laatstgenoemde Verdragsluitende Staat over de voordelen van die vaste inrichting, ongeacht of deze wordt geheven van de vaste inrichting als zodanig, van de voornoemde inwoner of van beide, niet de belasting overschrijden die verschuldigd is krachtens de wetgeving van die andere Staat ter zake van voordelen van een lichaam dat inwoner is van die andere Verdragsluitende Staat en daarnaast een belasting op die voordelen, vastgesteld na aftrek van de eerdergenoemde belasting over de voordelen. In dat geval, en in het geval dat de aanvullende belasting alleen van toepassing is op het deel van de voordelen dat naar het buitenland is overgemaakt, mag het tarief niet het tarief overschrijden dat is neergelegd in artikel 10, tweede lid, onderdeel a.
Artikel 12. Interest
1. Interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mag in die andere Staat worden belast.
2. Deze interest mag echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de interest is, mag de aldus geheven belasting 12 percent van het brutobedrag van de interest niet overschrijden.
3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, is interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat vrijgesteld van belasting in die Staat indien:
a. de betaler van de interest de Staat zelf is, of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, of de centrale bank van die Staat, of
b. de interest wordt betaald aan de andere Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, of aan een instelling (waaronder begrepen financiële instellingen) die eigendom is van of wordt beheerst door die Verdragsluitende Staat of aan een van zijn plaatselijke overheden, of
c. de interest wordt betaald aan andere instellingen ter zake van leningen op voordelige voorwaarden, met een looptijd van drie jaar of meer, gegarandeerd of verzekerd door de Regering van de andere Verdragsluitende Staat, de centrale bank van de andere Verdragsluitende Staat of door enig agentschap dat of enige instantie (waaronder begrepen een financiële instelling) die eigendom is van of wordt beheerst door de Regering van de andere Verdragsluitende Staat, of
d. de interest wordt betaald in verband met de import van machinerie, of industriële, commerciële of wetenschappelijke uitrusting.
4. De bepalingen van het derde lid, onderdeel c), zijn in ieder geval van toepassing, in het geval van Nederland, op de Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden NV en de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden NV en, in het geval van Argentinië, op de Banco de la Nación Argentina en de Banco de la Provincia de Buenos Aires. De bevoegde autoriteiten kunnen in onderling overleg andere agentschappen of instanties aanwijzen waarop deze bepalingen in elk geval van toepassing zijn.
5. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede en het derde lid.
6. De uitdrukking „interest", zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, daaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. In rekening gebrachte boete voor te late betaling wordt voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.
7. De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en de vordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 15 van toepassing.
8. Interest wordt geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn, indien deze wordt betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
9. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijke gerechtigde zou zijn overeengekomen, vinden de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elke Verdragsluitende Staat, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 13. Royalty's
1. Royalty's afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat mogen in die andere Staat worden belast.
2. Deze royalty's mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:
a. 3 percent van het brutobedrag betaald voor het gebruik van, of het recht van gebruik van, nieuws;
b. 5 percent van het brutobedrag betaald voor het gebruik van, of het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap (daaronder echter niet begrepen royalty's ter zake van bioscoopfilms en werken op film, beeldband of andere reproduktiemiddelen voor televisieuitzendingen); of
c. 10 percent van het brutobedrag betaald voor het gebruik van, of het recht van gebruik van, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, dan wel voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, programmatuur voor computers, nijverheids- of handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap, en omvat mede vergoedingen voor de verlening van technische diensten; of
d. 15 percent van het brutobedrag van de royalty's in alle andere gevallen.
3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.
4. De uitdrukking royalty's, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, nieuws, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, daaronder begrepen bioscoopfilms en werken op film, beeldband of andere reproduktiemiddelen voor televisieuitzendingen, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, dan wel voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, programmatuur voor computers, nijverheids- of handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap, en omvat mede vergoedingen voor de verlening van technische diensten.
5. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 15 van toepassing.
6. Royalty's worden geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn, indien zij worden betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty's betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de verplichting tot het betalen van de royalty's was aangegaan, en deze royalty's ten laste komen van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, worden deze royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
7. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty's gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 14. Vermogenswinsten
1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van onroerende zaken, zoals bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere Verdragsluitende Staat mogen in die andere Staat worden belast.
2. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van aandelen in een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, waarvan de waarde van de aandelen hoofdzakelijk berust op in die andere Verdragsluitende Staat gelegen onroerende zaken, mogen in die andere Staat worden belast. Voor de toepassing van dit lid en van artikel 24, tweede lid,:
a. omvat de uitdrukking „onroerende zaken" mede de aandelen in een lichaam, waarvan de waarde van de aandelen hoofdzakelijk berust op onroerende zaken; en
b. worden onroerende zaken, gebruikt door dat lichaam bij zijn bedrijfsmatige activiteiten of zijn activiteiten op het gebied van landbouw of voor de uitoefening van een vrij beroep, niet in aanmerking genomen.
3. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, of van roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (alleen of met de gehele onderneming) of van het vaste middelpunt, mogen in die andere Staat worden belast.
4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen, zijn slechts belastbaar in de Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. De bepalingen van artikel 8, tweede lid, vinden hierbij toepassing.
5. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van aandelen in een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat mogen in die andere Staat worden belast. De aldus geheven belasting mag echter niet overschrijden:
a. 10 percent van de voordelen in het geval van een onmiddellijke deelneming in het kapitaal van ten minste 25 per cent;
b. 15 percent in alle andere gevallen.
6. Voordelen afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en verkregen door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid mogen in de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat worden belast overeenkomstig de wetgeving van die Staat.
7. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.
Artikel 15. Zelfstandige arbeid
1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die Staat belastbaar.
2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid, mogen die voordelen in de andere Verdragsluitende Staat worden belast overeenkomstig de wetgeving van die Staat:
a. indien hij in de andere Verdragsluitende Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt. De voordelen mogen echter slechts in zoverre zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend in de andere Verdragsluitende Staat worden belast; of
b. indien hij in de andere Verdragsluitende Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden niet geregeld over een vast middelpunt beschikt, maar het vrije beroep of de andere werkzaamheden van zelfstandige aard in de andere Verdragsluitende Staat worden verricht. In dat geval mag de belasting die wordt geheven door de andere Verdragsluitende Staat 10 percent van het brutobedrag van die voordelen niet overschrijden.
3. De uitdrukking „vrij beroep" omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandarts, en accountants.
Artikel 16. Niet-zelfstandige arbeid
1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 17, 19, 20 en 21, zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.
2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere Verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:
a. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in een tijdvak van 12 maanden beginnend of eindigend in het betreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en
b. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
c. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat, de werkgever in de andere Staat heeft.
3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel, mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd door een onderneming van een Verdragsluitende Staat, worden belast in de Verdragsluitende Staat waar de voordelen van de onderneming belastbaar zijn overeenkomstig artikel 8 van dit Verdrag.
Artikel 17. Directeursbeloningen
Directeursbeloningen of andere beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer of van een dergelijk college, van bestuurder of van commissaris van een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
Artikel 18. Artiesten en sportbeoefenaars
1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 15 en 16, mogen voordelen of inkomsten, verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat als artiest, zoals een toneelspeler, film-, radio-, of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, worden belast in die andere Staat.
2. Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoe-danigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 15 en 16, worden belast in de Verdragsluitende Staat waar de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.
3. De bepalingen van het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op voordelen of inkomsten die worden verkregen uit werkzaamheden die worden verricht in een van de Verdragsluitende Staten door artiesten of sportbeoefenaars die inwoner zijn van de andere Verdragsluitende Staat in het kader van een bezoek aan de eerstbedoelde Staat, indien dat bezoek in hoofdzaak wordt bekostigd uit de openbare middelen van de andere Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan. In een zodanig geval zijn de voordelen of inkomsten slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de artiest of sportbeoefenaar inwoner is.
Artikel 19. Pensioenen, lijfrenten, Sociale-zekerheidsuitkeringen en alimentatieuitkeringen
1. Behoudens de bepalingen van Artikel 20, tweede lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking alsmede lijfrenten slechts in die Staat belastbaar.
2. Indien deze beloningen echter geen periodiek karakter dragen en worden betaald ter zake van een vroegere dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat, of indien in plaats van het recht op lijfrenten een afkoopsom wordt betaald, mogen de beloningen of deze afkoopsom in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn worden belast.
3. Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van een sociaal-zekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in de eerstbedoelde Staat worden belast.
4. De uitdrukking „lijfrente" betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.
5. Alimentatieuitkeringen en andere soortgelijke betalingen afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en die worden betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, zijn slechts belastbaar in die andere Staat. De uitdrukking „alimentatieuitkeringen en andere soortgelijke betalingen" als bedoeld in dit lid betekent periodieke uitkeringen ingevolge een schriftelijke overeenkomst tot scheiding of een echtscheidingsvonnis, gescheiden onderhoud of verplichte steun dan wel een afkoopsom in plaats daarvan.
Artikel 20. Overheidsfuncties
1.
a. Salarissen, lonen en soortgelijke beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, zijn slechts belastbaar in die Staat.
b. Deze salarissen, lonen en soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon inwoner is van die Staat, die:
i. onderdaan is van die Staat; of
ii. niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat werd.
2.
a. Pensioenen, betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijk lichaam, mogen in die Staat worden belast.
b. Deze pensioenen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.
3. De bepalingen van de artikelen 16, 17 en 19 zijn van toepassing op beloningen en pensioenen ter zake van diensten, bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.
Artikel 21. Hoogleraren en docenten
1. Vergoedingen die een hoogleraar of docent, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat en die in de andere Verdragsluitende Staat verblijft met het doel gedurende een tijdvak van ten hoogste twee jaren onderwijs te geven of zich met wetenschappelijk onderzoek bezig te houden aan een universiteit, hogeschool of andere inrichting voor onderwijs of wetenschappelijk onderzoek in die andere Staat, voor dat onderwijs of dat onderzoek ontvangt, zijn slechts in de eerstgenoemde Staat belastbaar. In het geval van Argentinië is deze bepaling alleen van toepassing voor het geven van onderwijs of het verrichten van wetenschappelijk onderzoek aan een openbare universiteit, hogeschool, of andere openbare inrichting.
2. Dit artikel is niet van toepassing op inkomsten uit het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, indien dit onderzoek niet wordt verricht in het algemeen belang, maar in de eerste plaats voor het persoonlijke nut van een bepaalde persoon of bepaalde personen.
Artikel 22. Studenten
Betalingen die een student of een in opleiding zijnde persoon, die inwoner is of onmiddellijk voor zijn bezoek aan een Verdragsluitende Staat inwoner was van de andere Verdragsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstgenoemde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die Staat.
Artikel 23. Overige inkomsten
1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.
2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 15 van toepassing.
3. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid mogen bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een Verdrag-sluitende Staat die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld en die afkomstig zijn uit de andere Verdragsluitende Staat, ook worden belast in die andere Staat.
Hoofdstuk IV. BELASTINGHEFFING NAAR HET VERMOGEN
Artikel 24. Vermogen
1. Vermogen bestaande uit onroerende zaken, zoals bedoeld in artikel 6, dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat bezit en dat is gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mag in die andere Staat worden belast.
2. Indien een inwoner van een Verdragsluitende Staat aandelen bezit in een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat en de waarde van de aandelen berust hoofdzakelijk op in de andere Verdragsluitende Staat gelegen onroerende zaken, mag het vermogen dat door die aandelen wordt vertegenwoordigd in die andere Staat worden belast.
3. Vermogen bestaande uit roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, of uit roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, mag in die andere Staat worden belast.
4. Vermogen bestaande uit schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd alsmede uit roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, is slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. De bepalingen van artikel 8, tweede lid, vinden hierbij toepassing.
5. Indien een inwoner van een Verdragsluitende Staat aandelen bezit in een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat en de aandelen zijn aandelen waarnaar wordt verwezen in artikel 14, vijfde lid, mag het vermogen dat door die aandelen wordt vertegenwoordigd worden belast in de andere Staat.
6. Alle andere bestanddelen van het vermogen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar. Die bestanddelen van het vermogen die zich bevinden in de andere Verdragsluitende Staat mogen echter ook in die andere Verdragsluitende Staat worden belast, overeenkomstig de wetgeving van die Staat.
Hoofdstuk V. VERMIJDING VAN DUBBELE BELASTING
Artikel 25. Vermijding van dubbele belasting
1. Wat Argentinië betreft, wordt dubbele belasting als volgt vermeden:
Indien een inwoner van Argentinië inkomsten ontvangt die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag mogen worden belast in Nederland, verleent Argentinië een aftrek op de belasting over de inkomsten van die inwoner, voor een bedrag dat gelijk is aan de inkomstenbelasting die is betaald in Nederland. Deze aftrek bedraagt echter niet meer dan dat deel van de inkomstenbelasting zoals die is berekend voordat de aftrek is verleend, dat kan worden toegerekend aan de inkomsten die mogen worden belast in Nederland.
2. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen of het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Argentinië mogen worden belast.
3. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt of vermogensbestanddelen bezit die volgens artikel 6, artikel 7, artikel 10, zesde lid, artikel 12, zevende lid, artikel 13, vijfde lid, artikel 14, eerste en derde lid, artikel 15, tweede lid (onderdeel a), artikel 16, eerste lid, artikel 19, derde lid, artikel 20, eerste lid (onderdeel a), en tweede lid (onderdeel a), artikel 23, tweede lid, en artikel 24, eerste en derde lid, van dit Verdrag in Argentinië mogen worden belast en die in de in het tweede lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze inkomens- of vermogensbestanddelen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden genoemde inkomens- of vermogensbestanddelen geacht te zijn begrepen in het totale bedrag van de bestanddelen van het inkomen of van het vermogen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
4. Niettegenstaande de bepalingen van het derde lid, verleent Nederland een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor die bestanddelen van het inkomen die overeenkomstig artikel 7, vijfde lid van dit Verdrag in Argentinië mogen worden belast in die gevallen waarin de verzekerings- of herverzekeringsactiviteiten niet worden uitgeoefend door middel van een in Argentinië gevestigde vaste inrichting, maar slechts voorzover deze bestanddelen van het inkomen zijn begrepen in de in het tweede lid bedoelde grondslag. Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor die bestanddelen van het inkomen of het vermogen die volgens artikel 10, tweede lid, artikel 12, tweede lid, artikel 13, tweede lid, artikel 14, tweede, vijfde en zesde lid, artikel 15, tweede lid (onderdeel b), artikel 16, derde lid, artikel 17, artikel 18, artikel 19, tweede lid, artikel 23, derde lid en artikel 24, tweede, vijfde en zesde lid van dit Verdrag in Argentinië mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in het tweede lid van dit artikel bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Argentinië over deze bestanddelen van het inkomen of het vermogen betaalde belasting, maar bedraagt niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen of het vermogen begrepen bestanddelen van het inkomen of het vermogen de enige bestanddelen van het inkomen of het vermogen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
Hoofdstuk VI. BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 26. Werkzaamheden buitengaats
1. De bepalingen van dit artikel vinden toepassing niettegenstaande enigerlei andere bepalingen van dit Verdrag. Dit artikel is echter niet van toepassing indien werkzaamheden buitengaats van een persoon voor die persoon een vaste inrichting vormen ingevolge de bepalingen van artikel 5 of een vast middelpunt ingevolge de bepalingen van artikel 15.
2. In dit artikel betekent de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats" werkzaamheden die buitengaats worden verricht in verband met de exploratie of exploitatie van de in een Verdragsluitende Staat gelegen zee, zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen.
3. Een onderneming van een Verdragsluitende Staat die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht wordt, onder voorbehoud van het vierde lid van dit artikel, geacht ter zake van die werkzaamheden in de andere Staat een bedrijf uit te oefenen door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, tenzij de desbetreffende werkzaamheden buitengaats in de andere Staat worden verricht gedurende een tijdvak of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden een totaal van 30 dagen niet te boven gaan.
Voor de toepassing van dit lid wordt:
a. indien een onderneming die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht en die is gelieerd aan een andere onderneming, welke andere onderneming als onderdeel van hetzelfde project dezelfde werkzaamheden buitengaats voortzet die worden of werden uitgevoerd door de eerstbedoelde onderneming, en de hiervoor bedoelde door beide ondernemingen verrichte activiteiten bij elkaar opgeteld een tijdvak van 30 dagen te boven gaan, iedere onderneming geacht haar werkzaamheden uit te oefenen gedurende een tijdvak dat 30 dagen in een tijdvak van twaalf maanden te boven gaat;
b. een onderneming geacht gelieerd te zijn aan een andere onderneming indien de een onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van de andere onderneming bezit of indien een persoon onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van beide ondernemingen bezit.
4. Voor de toepassing van het derde lid van dit artikel wordt de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats" evenwel geacht niet te omvatten:
a. een van de activiteiten of een combinatie daarvan als genoemd in artikel 5, vierde lid;
b. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen verrichte activiteiten;
c. het vervoer van voorraden of personeel door schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.
5. Een inwoner van een Verdragsluitende Staat die in het kader van een vrij beroep of van andere werkzaamheden van zelfstandige aard in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht, wordt geacht deze werkzaamheden te verrichten vanuit een vast middelpunt in de andere Verdragsluitende Staat indien de desbetreffende werkzaamheden buitengaats een aaneengesloten tijdvak van 30 dagen of meer beslaan.
6. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking in verband met werkzaamheden buitengaats die worden verricht door middel van een vaste inrichting in de andere Verdragsluitende Staat, mogen, voor zover de dienstbetrekking in die andere Staat buitengaats wordt uitgeoefend, in die andere Staat worden belast.
7. Indien aan de hand van bewijsstukken wordt aangetoond dat in Argentinië belasting is betaald over de bestanddelen van het inkomen die ingevolge artikel 7 en artikel 15 in verband met het derde, onderscheidenlijk het vijfde lid van dit artikel en ingevolge het zesde lid van dit artikel in Argentinië mogen worden belast, verleent Nederland een vermindering van zijn belasting, die wordt berekend overeenkomstig de regels die zijn neergelegd in artikel 25, derde lid.
Artikel 27. Non-discriminatie
1. Onderdanen van een Verdragsluitende Staat worden in de andere Verdragsluitende Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoners zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
2. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen.
Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een Verdrag-sluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere Verdragsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.
3. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 12, negende lid, of artikel 13, zevende lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty's en andere uitgaven betaald door een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat. Zo ook zijn alle schulden van een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat bij de vaststelling van het belastbare vermogen van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij waren aangegaan met een inwoner van de eerstbedoelde Staat.
4. Ondernemingen van een Verdragsluitende Staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Verdragsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
5. Niets in dit artikel mag zo worden uitgelegd, dat de toepassing door elk van de Verdragsluitende Staten van de belasting op voordelen van vaste inrichtingen als omschreven in artikel 11 wordt voorkomen of beperkt.
6. De bepalingen van dit artikel zijn, niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.
Artikel 28. Regeling voor onderling overleg
1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 27, eerste lid, aan die van de Verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat te regelen ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag, te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten.
3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen ten einde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen waarvoor in het Verdrag geen voorziening is getroffen.
4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen ten einde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.
Artikel 29. Uitwisseling van inlichtingen
1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die nodig zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag of van de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door artikel 1. Alle door een Verdragsluitende Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruik maken. Zij mogen de inlichtingen bekend maken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.
2. Niets in het eerste lid wordt aldus uitgelegd dat het een Verdragsluitende Staat de verplichting oplegt:
a. administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of de administratieve praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
b. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in de administratie van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
c. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).
Artikel 30. Diplomatieke en consulaire ambtenaren
1. De bepalingen van dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die diplomatieke of consulaire ambtenaren ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
2. Voor de toepassing van het Verdrag wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat of in een derde Staat en die onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen en het vermogen is onderworpen als inwoners van die Staat.
3. Het Verdrag is niet van toepassing op internationale organisaties, hun organen en functionarissen, noch op leden van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een derde Staat die in een Verdragsluitende Staat verblijven, indien zij in die Staat niet aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen of naar het vermogen zijn onderworpen als inwoners van die Staat.
Artikel 31. Vrijgestelde pensioenfondsen
Voordelen behaald door en vermogen in het bezit van een pensioenfonds dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, welke voordelen opkomen, respectievelijk welk vermogen zich bevindt in de andere Verdragsluitende Staat, is vrijgesteld van belasting in die andere Verdragsluitende Staat. Voor de toepassing van dit artikel is een pensioenfonds een pensioenfonds dat voor de belastingheffing als zodanig is erkend in de Verdragsluitende Staat waarvan het inwoner is. Indien de nationale wetgeving met betrekking tot de belastingheffing van pensioenfondsen na de datum van ondertekening van dit Verdrag wijzigt, zullen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten bijeen komen met het oog op het bereiken van overeenstemming over een wijze van toepassing van dit artikel die deze wijzigingen op een correcte wijze weerspiegelt.
Hoofdstuk VII. SLOTBEPALINGEN
Artikel 32. Inwerkingtreding
1. De Regeringen van de Verdragsluitende Staten delen elkaar mede dat de grondwettelijke vereisten voor de inwerkingtreding van dit Verdrag zijn vervuld.
2. Het Verdrag treedt in werking op de dertigste dag na de datum van de laatste van de in het eerste lid bedoelde mededelingen en de bepalingen ervan vinden toepassing in beide Verdragsluitende Staten:
a. met betrekking tot aan de bron geheven belastingen, op inkomsten behaald op of na 1 januari van het kalenderjaar dat onmiddellijk volgt op het jaar van inwerkingtreding van het Verdrag;
b. met betrekking tot andere belastingen naar het inkomen, en belastingen naar het vermogen, voor belastingen die verschuldigd zijn voor enig belastingjaar dat begint op of na 1 januari van het kalenderjaar dat onmiddellijk volgt op het jaar van inwerkingtreding van het Verdrag.
Artikel 33. Beëindiging
Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een Verdragsluitende Staat wordt beëindigd. Elke Verdragsluitende Staat kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het verstrijken van een tijdvak van zes jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag kennis te geven van beëindiging. In dat geval houdt het Verdrag op van toepassing te zijn in beide Verdragsluitende Staten:
a. met betrekking tot aan de bron geheven belastingen, op inkomsten behaald op of na 1 januari van het kalenderjaar dat onmiddellijk volgt op het jaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan;
b. met betrekking tot andere belastingen naar het inkomen, en belastingen naar het vermogen, voor belastingen die verschuldigd zijn voor enig belastingjaar dat begint op of na 1 januari van het kalenderjaar dat onmiddellijk volgt op het jaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN te Buenos Aires, de 27 december 1996, in tweevoud, in de Nederlandse, de Spaanse en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Spaanse tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst beslissend.
Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden
(w.g.) W. G. JANSING
Voor de Regering van de Republiek Argentinië
(w.g.) A. E. SEWARD
Protocol
Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, heden tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Argentinië gesloten, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van het Verdrag vormen.
I. Ad artikel 4
Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Verdragsluitende Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waarin het schip zijn thuishaven heeft.
II. Ad artikelen 5, 6, 7,14 en 26
Het is wel te verstaan dat rechten tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden beschouwd als onroerende zaken die zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat op wiens zeebodem en ondergrond daarvan deze rechten betrekking hebben, alsmede dat deze rechten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die Staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij, of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.
III. Ad artikel 7
a. Met betrekking tot het eerste en het tweede lid, geldt dat, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat goederen of koopwaar verkoopt of een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, de voordelen van die vaste inrichting niet worden bepaald op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, doch slechts op basis van dat deel van de inkomsten van de onderneming dat aan de werkelijke werkzaamheden van de vaste inrichting voor die verkopen of die bedrijfsuitoefening is toe te rekenen. Het is wel te verstaan dat, bij overeenkomsten betreffende het toezicht op, de levering, installatie of constructie van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting of gebouwen alsmede bij openbare werken, indien de onderneming een vaste inrichting heeft, de voordelen van die vaste inrichting niet worden bepaald op basis van het totale bedrag van de overeenkomst, doch slechts op basis van dat deel van de overeenkomst dat werkelijk wordt uitgevoerd door de vaste inrichting in de Verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting is gevestigd. Het is voorts wel te verstaan dat het voorgaande de bepalingen van het eerste lid, onderdeel b en c niet in de weg staat;
b. Het is wel te verstaan dat voor de toepassing van de bepalingen van het eerste lid, onderdeel b en c, de bevoegde autoriteiten overleg plegen:
i. met betrekking tot de soortgelijkheid van de goederen of koopwaar, respectievelijk de bedrijfsactiviteiten; en
ii. teneinde vast te stellen of de verkoopactiviteiten of de bedrijfsactiviteiten voor het grootste deel zijn uitgeoefend door de vaste inrichting;
c. Het is wel te verstaan dat niets in het derde lid een Verdragsluitende Staat verplicht de volledige aftrek te verlenen van bepaalde kosten, indien die op enigerlei wijze zijn beperkt bij de vaststelling van winsten met betrekking tot ondernemingen van die Verdragsluitende Staat krachtens zijn nationale belastingwetgeving of om de aftrek te verlenen van enige uitgave waarvoor, vanwege zijn aard, in het algemeen geen aftrek wordt verleend met betrekking tot ondernemingen van die Verdragsluitende Staat krachtens de belastingwetgeving van die Verdragsluitende Staat;
d. Met betrekking tot het zesde lid blijft in het geval van Argentinië, niettegenstaande de bepalingen van artikel 5, vierde lid, onderdeel d, van het Verdrag, de export van goederen of koopwaar, aangekocht door een onderneming door middel van een vaste inrichting die de verplichte export-registratie heeft, onderworpen aan de wet op de inkomstenbelasting (artikel 8) die in Argentinië van kracht is op de datum van ondertekening van dit Verdrag, zolang deze bepaling van toepassing is.
IV. Ad artikelen 7 en 13
Het is wel te verstaan dat de inkomsten uit „financial leasing"-activiteiten niet worden beschouwd als betalingen ontvangen voor het gebruik van, of het recht van gebruik van, nijverheids- of handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting.
V. Ad artikelen 7, 10, 11, 12, 13, 14 en 15
a. Indien aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van artikel 7, 10, 11, 12, 13, 14 en 15 mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van drie jaar na af.oop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven;
b. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing regelen van artikel 7, 11, 14 en 15.
VI. Ad artikelen 9 en 28
Het is wel te verstaan dat de bepalingen van het Verdrag niet zodanig mogen worden uitgelegd dat zij de toepassing door een Verdragsluitende Staat van de bepalingen inzake „thin capitalization" uit zijn nationale wetgeving in de weg staan, behalve in die gevallen waarin de gelieerde ondernemingen kunnen bewijzen dat de voorwaarden die tussen die ondernemingen zijn overeengekomen of opgelegd, vanwege de speciale kenmerken van hun activiteiten of hun specifieke economische omstandigheden, in overeenstemming zijn met het „arms' length"-principe.
Overeenkomstig artikel 28, derde lid, trachten de bevoegde autoriteiten, zoals in het geval van alle andere situaties van dubbele belastingheffing ten gevolge van maatregelen van een of van beide van de Verdragsluitende Staten, elk geval van dubbele belastingheffing, dat zijn oorzaak vindt in de toepassing van de interne wetgeving ter zake van „thin capitalization", in onderling overleg te regelen.
VII. Ad artikel 13
Het is wel te verstaan dat de in het tweede lid geregelde beperkingen van de belastingheffing aan de bron in het geval van Argentinië toepassing vinden indien is voldaan aan het registratievereiste uit zijn nationale wetgeving die op de datum van ondertekening van dit Verdrag van kracht is en zolang dit vereiste van toepassing is.
VIII. Ad artikel 13
In het geval van betalingen voor het verlenen van technische diensten, wordt de belasting die wordt geheven op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel c, vastgesteld na aftrek van de kosten die direct samenhangen met die activiteiten.
IX. Ad artikel 14
De enkele overdracht van goederen, uitgevoerd door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ten gevolge van de oprichting van een lichaam, een reorganisatie, fusie, splitsing of soortgelijke transactie, is vrijgesteld van belasting overeenkomstig de nationale wetgeving van elke Verdragsluitende Staat.
X. Ad artikelen 14 en 24
Het is wel te verstaan dat het begrip „aandelen" voor de toepassing van de artikelen 14 en 24 omvat winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, met uitzondering van schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede andere vennootschappelijke rechten waarvan de inkomsten door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
XI. Ad artikel 17
Het is wel te verstaan dat „bestuurder" of „commissaris" van een Nederlands lichaam slaat op personen die als zodanig zijn benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders of door enig ander bevoegd orgaan van dat lichaam, en die zijn belast met de algemene leiding van het lichaam, onderscheidenlijk met het toezicht daarop.
XII. Ad artikelen 20 en 25
Het is wel te verstaan dat de bepalingen van artikel 20, eerste lid, onderdeel a, Nederland niet beletten om de bepalingen van artikel 25, tweede en derde lid, van het Verdrag toe te passen.
XIII. Ad artikel 25
a. Het is wel te verstaan dat voor de berekening van de vermindering vermeld in artikel 25, derde lid, de waarde van de in artikel 24, eerste lid, genoemde vermogensbestanddelen wordt verminderd met de waarde van de schulden verzekerd door hypotheek op dat vermogen en de waarde van de in artikel 24, tweede lid, bedoelde vermogensbestanddelen wordt verminderd met de waarde van de tot de vaste inrichting of het vaste middelpunt behorende schulden.
b. Het is voorts wel te verstaan dat, wanneer na de datum van ondertekening van dit Verdrag, de bepalingen van de Nederlandse wetgeving inzake het voorkomen van dubbele belasting substantieel worden gewijzigd en wanneer, als gevolg van zo'n wijziging, de voordelen van de ten tijde van die wijziging van toepassing zijnde speciale bepalingen van de Argentijnse wetgeving gericht op het stimuleren van directe investeringen in actieve bedrijvigheid in Argentinië ongedaan worden gemaakt, de Nederlandse bevoegde autoriteit zonder enig uitstel contact zal opnemen met de Argentijnse bevoegde autoriteit teneinde te bezien hoe de voordelen van de speciale bepalingen van de Argentijnse wetgeving gericht op die directe investeringen in Argentinië kunnen worden behouden. Het is ook wel te verstaan dat, zolang de nieuwe maatregelen niet zijn vastgesteld en voorzover de voordelen van de speciale bepalingen van de Argentijnse wetgeving door de wijzigingen in de bepalingen van de Nederlandse wetgeving inzake het voorkomen van dubbele belasting ongedaan worden gemaakt, niets in dit Verdrag Argentinië ervan weerhoudt zijn nationale wetgeving gericht op het voorkomen dat belastingopbrengsten aan buitenlandse staten toevloeien, toe te passen.
XIV. Ad artikelen 7, 10, 11, 12, 13, 14, 15 en 23
Indien ingevolge enig verdrag inzake dubbele belasting, dat na de datum van sluiting van dit Verdrag wordt gesloten tussen de Republiek Argentinië en een derde land dat lid is van de OESO, de Republiek Argentinië zijn belastingheffing aan de bron op verzekerings- of herverzekeringspremies, op dividenden als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel a), op winsten van vaste inrichtingen, op interest, op royalty's, op vermogenswinsten, op zelfstandige arbeid, op overige inkomsten als bedoeld in artikel 23, of op specifieke bestanddelen van die inkomsten, vermindert tot een lager tarief, waaronder een vrijstelling van belastingheffing, vrijstelling van de aanvullende belasting als bedoeld in artikel 11 of een belasting over een gereduceerde belastbare grondslag, dan de tarieven waarin is voorzien in artikel 7, vijfde lid, artikel 10, tweede lid, onderdeel a, artikel 11, artikel 12, tweede lid, artikel 13, tweede lid, artikel 14, tweede, vijfde en zesde lid, artikel 15, tweede lid, onderdeel b, respectievelijk artikel 23, derde lid, van dit Verdrag, dan zijn de lagere tarieven, de vrijstelling of de gereduceerde belastbare grondslag waarin is voorzien in het desbetreffende verdrag inzake dubbele belasting, automatisch van toepassing op de inwoners van beide Verdragsluitende Staten, met ingang van de datum van inwerkingtreding van een dergelijk verdrag inzake dubbele belasting, met betrekking tot het daarvoor in aanmerking komende type of de daarvoor in aanmerking komende categorie van inkomsten.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.
GEDAAN te Buenos Aires, de 27 december 1996,in tweevoud, in de Nederlandse, de Spaanse en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en Spaanse tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst beslissend.
Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden
(w.g.) W. G. JANSING
Voor de Regering van de Republiek Argentinië
(w.g.) A. E. SEWARD