Belastingverdragen
terugBelastingverdrag Albanië
(Tekst geldend op: 08-01-2014)
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Albanië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen
(authentiek: nl)
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Albanië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen
Het Koninkrijk der Nederlanden
en
de Republiek Albanië
Geleid door de wens om, met als doel de verdere ontwikkeling en vergemakkelijking van hun economische betrekkingen, een verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen te sluiten,
Zijn het volgende overeengekomen:
HOOFDSTUK 1. REIKWIJDTE VAN HET VERDRAG
Artikel 1. Personen op wie het Verdrag van toepassing is
Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
Artikel 2. Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is
1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een Verdragsluitende Staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.
2. Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belastingen naar het totale bedrag van de door de ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:
a. in Nederland:
– de inkomstenbelasting,
– de loonbelasting,
– de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnwet 1810 met betrekking tot concessies uitgegeven vanaf 1967, of geheven krachtens de Mijnwet continentaal plat 1965,
– de dividendbelasting,
(hierna te noemen: „Nederlandse belasting").
b. in Albanië:
i. tatimet mbi te ardhurat (përfshire tatimin mbi fitimet e kompanive dhe tatimin mbi te adhurat personale) (de inkomstenbelastingen (waaronder begrepen de winstbelasting voor rechtspersonen en de inkomstenbelasting voor natuurlijke personen));
ii. tatimin mbi biznesin e vogel (de belasting op kleinschalige bedrijfsactiviteiten); en
iii. tatimin mbi pasurine (de onroerendezaakbelasting);
(hierna te noemen: „Albanese belasting").
4. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht.
HOOFDSTUK II. BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 3. Algemene begripsbepalingen
1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:
a. betekenen de uitdrukkingen „een Verdragsluitende Staat" en „de andere Verdragsluitende Staat" het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) of Albanië al naar de context vereist;
b. betekent de uitdrukking „Nederland" het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland,in overeenstemming met het internationale recht, rechtsbevoegdheid heeft of soevereine rechten uitoefent met betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven gelegen wateren, en hun natuurlijke rijkdommen;
c. betekent de uitdrukking „Albanië", wanneer zij in aardrijkskundige zin wordt gebezigd, het grondgebied van de Republiek Albanië, met inbegrip van de territoriale wateren en het luchtruim daarboven alsmede elk gebied buiten de territoriale wateren van de Republiek Albanië dat, op grond van haar recht en in overeenstemming met het internationale recht, een gebied is waarbinnen de Republiek Albanië haar rechten mag uitoefenen met betrekking tot de zeebodem en ondergrond en hun natuurlijke rijkdommen;
d. omvat de uitdrukking „persoon" een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
e. betekent de uitdrukking „lichaam" elke wettelijke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
f. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een Verdragsluitende Staat" en „onderneming van de andere Verdragsluitende Staat" onderscheidenlijk een onderneming uitgeoefend door een inwoner van een Verdragsluitende Staat en een onderneming uitgeoefend door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat;
g. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer" alle vervoer met een schip of een luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van de werkelijke leiding in een Verdragsluitende Staat is gelegen, behalve wanneer het schip of het luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen;
h. betekent de uitdrukking „onderdaan":
i. iedere natuurlijke persoon die de nationaliteit van een Verdragsluitende Staat bezit;
ii. iedere rechtspersoon, vennootschap of vereniging die zijn/haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in een Verdragsluitende Staat van kracht is;
i. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit":
i. in Nederland de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
ii. in het geval van Albanië „the General Tax Department".
2. Voor de toepassing van het Verdrag op enig moment door een Verdragsluitende Staat heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat moment heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die Staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die Staat aan die uitdrukking wordt gegeven.
Artikel 4. Inwoner
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat" iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, plaats van inschrijving of enige andere soortgelijke omstandigheid, en met inbegrip van die Staat en een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat of van vermogen dat in die Staat is gelegen.
2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
a. hij wordt geacht slechts inwoner te zijnvan de Staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
b. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
c. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
d. indien het aan de hand van de voorafgaande criteria niet mogelijk is de Verdragsluitende Staat vast te stellen waarin de persoon slechts inwoner is, regelen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.
3. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waar zijnde plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.
Artikel 5. Vaste inrichting
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting" een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
2. De uitdrukking „vaste inrichting" omvat in het bijzonder:
a. een plaats waar leiding wordt gegeven;
b. een filiaal;
c. een kantoor;
d. een fabriek;
e. een werkplaats, en
f. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.
3. De uitdrukking „vaste inrichting" omvat eveneens:
a. een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden indien de duur ervan negen maanden overschrijdt, en
b. het verlenen van diensten, waaronder begrepen diensten van adviserende aard, door een onderneming door middel van werknemers of andere personeelsleden die door de onderneming daartoe zijn aangesteld, evenwel alleen indien werkzaamheden van dien aard in het land worden verricht gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van negen maanden te boven gaat of gaan.
4. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting" niet geacht te omvatten:
a. het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag of uitstalling van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
b. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag of uitstalling;
c. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;
d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.
5. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger waarop het zesde lid van toepassing is – voor een onderneming werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een Verdragsluitende Staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, geacht in die Staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot de werkzaamheden genoemd in het vierde lid, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.
6. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een Verdragsluitende Staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen. Indien evenwel de werkzaamheden van zo'n vertegenwoordiger uitsluitend of nagenoeg uitsluitend worden verricht voor die onderneming en in de handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen tussen de onderneming en de vertegenwoordiger voorwaarden zijn overeengekomen of opgelegd die afwijken van die welke zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, wordt hij niet geacht een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van dit lid te zijn.
7. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.
HOOFDSTUK III. BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN
Artikel 6. Inkomsten uit onroerende zaken
1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw- of bosbedrijven) die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.
2. De uitdrukking „onroerende zaken" heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waarin de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op de inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming en op inkomsten uit onroerende zaken die worden gebruikt voor het verrichten van zelfstandige arbeid.
Artikel 7. Winst uit onderneming
1. De voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
2. Onverminderd de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Verdragsluitende Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.
4. Voor zover het in een Verdragsluitende Staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid die Verdragsluitende Staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling. De gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn, dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.
5. Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
6. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.
7. Indien in de voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, laten de bepalingen van dit artikel de bepalingen van die artikelen onverlet.
Artikel 8. Internationale scheepvaart en luchtvaart
1. Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
2. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een scheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat waar de thuishaven van het schip is gelegen, of, indien er geen thuishaven is, in de Verdragsluitende Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool", een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap
Artikel 9. Gelieerde ondernemingen
1. Indien
a. een onderneming van een Verdragsluitende Staat onmiddellijk of
middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in
het kapitaal van een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,
of
b. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een Verdragsluitende Staat en een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,
en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.
2. Indien een Verdragsluitende Staat in de voordelen van een onderneming van die Staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstgenoemde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, past die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig aan. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten zo nodig met elkaar overleg.
Artikel 10. Dividenden
1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Deze dividenden mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, maar de aldus geheven belasting mag niet overschrijden:
a. 0 percent van de brutobedragen van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is, dat onmiddellijk of middellijk ten minste 50 percent bezit van het kapitaal van het lichaam, waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, dat de dividenden betaalt en dat meer dan $ 250.000 heeft geïnvesteerd in het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt;
b. 5 percent van de brutobedragen van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is, dat onmiddellijk of middellijk ten minste 25 percent bezit van het kapitaal van het lichaam, waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, dat de dividenden betaalt;
c. 15 percent van de brutobedragen van de dividenden in alle andere gevallen.
3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.
4. De bepalingen van het tweede lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.
5. De uitdrukking „dividenden", zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, met uitzondering van inkomsten uit schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst, en inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
6. De bepalingen van het eerste, tweede en achtste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
7. Indien een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Verdragsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een aldaar gevestigd vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.
8. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, mogen dividenden betaald door een lichaam met een in aandelen verdeeld kapitaal, dat volgens de wetgeving van een Staat inwoner is van die Staat, aan een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Staat ook in de eerstbedoelde Staat worden belast overeenkomstig de wetgeving van die Staat, indien die natuurlijke persoon – al dan niet tezamen met zijn echtgenoot – dan wel een van hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn onmiddellijk of middellijk ten minste vijf percent bezit van het geplaatste kapitaal van een bepaalde soort aandelen van dat lichaam. Deze bepaling vindt alleen toepassing wanneer de natuurlijke persoon aan wie de dividenden worden betaald in de loop van de laatste tien jaren voorafgaande aan het jaar waarin die dividenden worden betaald inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest en mits op het tijdstip waarop hij inwoner werd van de andere Staat werd voldaan aan eerdergenoemde voorwaarden ten aanzien van het aandelenbezit in eerdergenoemd lichaam.
In de gevallen waarin, ingevolge de nationale wetgeving van de eerstbedoelde Staat, aan de natuurlijke persoon aan wie de dividenden worden betaald, een aanslag is opgelegd ter zake van de aandelen die geacht worden bij diens emigratie uit eerstbedoelde Staat te zijn vervreemd, geldt het vorenstaande alleen voor zover er van deze aanslag nog een bedrag openstaat.
Artikel 11. Interest
1. Interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat mag in die andere Staat worden belast.
2. Deze interest mag echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter van de interest de uiteindelijk gerechtigde tot de interest is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:
a. 5 percent van het brutobedrag van de interest, in het geval van interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald op een lening verstrekt door een bank of enige andere financiële instelling van de andere Verdragsluitende Staat, waaronder begrepen investeringsbanken en spaarbanken en verzekeringsmaatschappijen; en
b. 10 percent van het brutobedrag van de interest in alle andere gevallen.
3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, is interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat die de uiteindelijk gerechtigde daartoe is, slechts belastbaar in de andere Verdragsluitende Staat indien de schuldenaar of de genieter van de interest de Regering van een Verdragsluitende Staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan of de centrale bank van de Verdragsluitende Staat is, of indien de interest is betaald ter zake van een lening, goedgekeurd, onmiddellijk of middellijk verstrekt, gegarandeerd of verzekerd door de Regering van een Verdragsluitende Staat, de centrale bank van een Verdragsluitende Staat of enig agentschap dat of enige instantie (waaronder begrepen een financiële instelling) die eigendom is van of wordt beheerst door de Regering van een Verdragsluitende Staat.
4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het eerste, tweede en derde lid.
5. De uitdrukking „interest", zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. In rekening gebrachte boete voor te late betaling wordt voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.
6. De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid van dit artikel zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en de vordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
7. Interest wordt geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn indien schuldenaar een inwoner is van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
8. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 12. Royalty's
1. Royalty's afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Deze royalty's mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's een inwoner is van die andere Verdragsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting 10 percent van het brutobedrag van de royalty's niet overschrijden. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van deze beperking.
3. De uitdrukking „royalty's", zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, waaronder begrepen bioscoopfilms, en films of geluidsbanden voor radio- of televisieuitzendingen, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
4. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
5. Royalty's worden geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn indien zij worden betaald door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty's betaalt, ongeacht of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de verplichting tot het betalen van de royalty's was aangegaan, en deze royalty's ten laste komen van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, worden deze royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.
6. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty's, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 13. Vermogenswinsten
1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van onroerende zaken zoals bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, of van roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (afzonderlijk of met de gehele onderneming) of van het vaste middelpunt, mogen in die andere Staat worden belast.
3. Voordelen uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een scheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats, voor de toepassing van dit lid, geacht te zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat waar de thuishaven van het schip is gelegen, of, indien er geen thuishaven is, in de Verdragsluitende Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.
4. Indien een inwoner van een Verdragsluitende Staat meer dan 5 percent bezit van de aandelen of andere rechten in een lichaam waarvan het vermogen, direct of indirect, hoofdzakelijk bestaat uit onroerende zaken die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen, mogen de voordelen verkregen uit de vervreemding van die aandelen in die andere Verdragsluitende Staat worden belast.
5. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in de voorgaande leden van dit Artikel zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.
6. Niettegenstaande de bepalingen van het vijfde lid, mag een Verdragsluitende Staat overeenkomstig zijn eigen wetgeving, de betekenis van de uitdrukking „vervreemding" daaronder begrepen, belasting heffen over voordelen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat verkregen uit de vervreemding van aandelen in, winstbewijzen van of schuldvorderingen op, een lichaam met een in aandelen verdeeld kapitaal, dat volgens de wetgeving van de eerstbedoelde Verdragsluitende Staat inwoner is van die Staat, alsmede uit de vervreemding van een gedeelte van de in die aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen besloten liggende rechten, indien die natuurlijke persoon – al dan niet tezamen met zijn echtgenoot – dan wel een van hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn onmiddellijk of middellijk ten minste vijf percent bezit van het geplaatste kapitaal van een bepaalde soort aandelen van dat lichaam. Deze bepaling vindt alleen toepassing wanneer de natuurlijke persoon die de voordelen verkrijgt inde loop van de laatste tien jaren voorafgaande aan het jaar waarin de voordelen worden verkregen inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest en mits op het tijdstip waarop hij inwoner werd van de andere Verdragsluitende Staat werd voldaan aan eerdergenoemde voorwaarden ten aanzien van het aandelenbezit in eerdergenoemd lichaam.
In de gevallen waarin, ingevolge de nationale wetgeving van eerstbedoelde Staat, aan de natuurlijke persoon een aanslag is opgelegd ter zake van de aandelen die geacht worden bij diens emigratie uit eerstbedoelde Staat te zijn vervreemd, geldt het vorenstaande alleen voor zover er van deze aanslag nog een bedrag openstaat.
Artikel 14. Zelfstandige arbeid
1. Voordelen verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van een Verdragsluitende Staat in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere, gelijksoortige diensten van zelfstandige aard zijn slechts in die Staat belastbaar, behoudens in de volgende omstandigheden, in welke gevallen die voordelen ook in de andere Verdragsluitende Staat mogen worden belast:
a. indien hij in de andere Verdragsluitende Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt; in dat geval mogen de voordelen slechts in zoverre zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend, in die andere Staat worden belast; of
b. indien hij in de andere Verdragsluitende Staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende kalenderjaar een totaal van 183 dagen of meer belopen; in dat geval mogen de voordelen slechts in zoverre zij worden verkregen uit in de andere Verdragsluitende Staat verrichte werkzaamheden, in die andere Staat worden belast.
2. De uitdrukking „vrij beroep" omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.
Artikel 15. Beloningen uit dienstbetrekking
1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19 en 20 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.
2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere Verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstgenoemde Staat belastbaar, indien aan alle hierna genoemde voorwaarden wordt voldaan:
a. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan, en
b. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
c. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat, de werkgever in de andere Staat heeft.
3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in het internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, worden belast in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
Artikel 16. Directeursbeloningen
1. Directeursbeloningen of andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer of van een soortgelijk orgaan van een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Indien de in het eerste lid bedoelde beloning verkregen wordt door een persoon die werkzaamheden van regelmatige en wezenlijke aard verricht in een vaste inrichting, welke gevestigd is in een andere Staat dan de Staat waarvan het lichaam inwoner is, en de beloning aftrekbaar is bij het bepalen van de belastbare winst van die vaste inrichting, is de beloning voorzover die aldus aftrekbaar is, niettegenstaande de bepaling van het eerste lid van dit artikel, slechts belastbaar in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.
Artikel 17. Artiesten en sportbeoefenaars
1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15, mogen voordelen en inkomsten, verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat als artiest, zoals een toneelspeler, een film-, radio-, of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, worden belast in die andere Staat.
2. Indien voordelen en inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.
Artikel 18. Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen
1. Onverminderd de bepalingen van artikel 19, tweede lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking alsmede lijfrenten betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat slechts in die Staat belastbaar.
Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat zijn slechts in die andere Staat belastbaar.
2. Niettegenstaande het bepaalde in het eerste lid, mag een pensioen of andere soortelijke beloning, een lijfrente of ieder pensioen en andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat ook worden belast in de Verdragsluitende Staat waaruit deze afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat:
a. indien en voor zover de aanspraak op dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in de Verdragsluitende Staat, waaruit het pensioen of de andere soortgelijke beloning of lijfrente afkomstig is, van belasting is vrijgesteld, dan wel de met het pensioen of andere soortelijke beloning of lijfrente samenhangende bijdragen aan de pensioenregeling of verzekeringsmaatschappij, in het verleden bij het bepalen van het in die Staat belastbare inkomen in aftrek zijn gebracht, dan wel anderszins in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale tegemoetkoming; en
b. indien en voor zover dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in de Verdragsluitende Staat, waarvan de genieter inwoner is, niet tegen het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief voor inkomsten verkregen uit dienstbetrekking, dan wel het brutobedrag van dat pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente voor minder dan 90 percent, in de belastingheffing wordt betrokken; en
c. indien het totale brutobedrag van de pensioenen en andere soortgelijke beloning of lijfrenten en ieder pensioen of andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat, in enig kalenderjaar een bedrag van 20.000 euro te boven gaat.
3. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, mag, indien dit pensioen of een andere soortgelijke beloning geen periodiek karakter draagt, wordt betaald ter zake van een vroegere dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat en uitbetaling plaatsvindt vóór de datum waarop het pensioen ingaat, of indien in plaats van het recht op lijfrente vóór de datum waarop de lijfrente ingaat een afkoopsom wordt betaald, de betaling of deze afkoopsom ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig is worden belast.
4. Een pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente wordt geacht afkomstig te zijn uit een Verdragsluitende Staat indien en voor zover de met dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente samenhangende bijdragen of betalingen, dan wel de aanspraken op dit pensioen of een andere soortgelijke beloning of lijfrente in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale faciliëring. De ingevolge dit artikel aan een Verdragsluitende Staat toegekende heffingsrechten worden op geen enkele wijze beperkt door de overdracht van een pensioen van een in een Verdragsluitende Staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij naar een in een andere Staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij.
5. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid. Zij beslissen tevens welke gegevens de inwoner van een Verdragsluitende Staat ten behoeve van een juiste toepassing van het Verdrag in de andere Verdragsluitende Staat moet overleggen, met name om te kunnen vaststellen of al dan niet voldaan is aan de voorwaarden als bedoeld in de onderdelen a, b en c van het tweede lid.
6. De uitdrukking „lijfrente" betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.
7. Of en in hoeverre een pensioen of soortgelijke beloning onder dit artikel of onder artikel 19 valt, wordt bepaald door het karakter van de vroegere dienstbetrekking, zijnde particulier of overheid, gedurende welke de aanspraak op dat gedeelte van het pensioen of soortgelijke beloning werd opgebouwd.
Artikel 19. Overheidsfuncties
1.
a. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijk lichaam, mogen in die Staat worden belast.
b. Deze salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon inwoner is van die Staat, en:
i. onderdaan is van die Staat; of
ii. niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat werd.
2.
a. Pensioenen betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijk lichaam mogen in die Staat worden belast.
b. Deze pensioenen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.
3. De bepalingen van de artikelen 15, 16 en 18 zijn van toepassing op salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen en op pensioenen ter zake van diensten bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.
Artikel 20. Studenten en in opleiding zijnde personen
1. Vergoedingen ontvangen door een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon die inwoner is of onmiddellijk voorafgaande aan zijn bezoek aan een Verdragsluitende Staat inwoner was van de andere Verdragsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde Staat verblijft, ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die Staat.
2. Met betrekking tot toelagen, studiebeurzen en beloningen uit dienstbetrekking die niet onder het eerste lid vallen, heeft een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon zoals omschreven in het eerste lid, tijdens die studie of opleiding bovendien recht op dezelfde vrijstellingen, tegemoetkomingen of verminderingen met betrekking tot belastingen geldend voor inwoners van de Verdragsluitende Staat die hij bezoekt.
Artikel 21. Overige inkomsten
1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.
2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.
Artikel 22. Vermogen
1. Vermogen bestaande uit onroerende zaken, zoals bedoeld in artikel 6, dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat bezit en dat gelegen is in de andere Verdragsluitende Staat, mag in die andere Staat worden belast.
2. Vermogen bestaande uit onroerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, of uit roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, mag in die andere Staat worden belast.
3. Vermogen bestaande uit schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd alsmede uit roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, is slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
4. Alle andere bestanddelen van het vermogen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar.
HOOFDSTUK IV. VERMIJDING VAN DUBBELE BELASTING
Artikel 23. Vermijding van dubbele belasting
1. In Nederland wordt dubbele belasting als volgt vermeden:
a. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen of het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Albanië mogen worden belast.
b. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen of het vermogen verkrijgt die volgens artikel 6, artikel 7, artikel 10, zesde lid, artikel 11, zesde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 13, eerste en tweede lid, artikel 14, eerste lid, artikel 15, eerste lid, artikel 18, tweede lid, artikel 19, eerste lid (onderdeel a) en tweede lid (onderdeel a), artikel 21, tweede lid en artikel 22, eerste en tweede lid, van dit Verdrag in Albanië mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze bestanddelen van het inkomen of het vermogen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden genoemde bestanddelen van het inkomen of het vermogen geacht te zijn begrepen in het totale bedrag van de bestanddelen van het inkomen of het vermogen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
c. Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Nederlandse
belasting voor die bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 10,
tweede lid (onderdelen b en c), artikel 11, tweede lid, artikel 12, tweede
lid, artikel 16, artikel 17 en artikel 23A, tweede, vierde, vijfde en zesde
lid, van dit Verdrag in Albanië mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen
in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van
deze aftrek is gelijk aan de in Albanië over deze bestanddelen van het
inkomen betaalde belasting, maar bedraagt niet meer, indien de bepalingen
van de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting daarin
voorzien, dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien
de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige
bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die uit hoofde van de
bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting
van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
Dit onderdeel zal een tegemoetkoming nu of in de toekomst verleend volgens
de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele
belasting niet beperken, echter uitsluitend voor zover het de berekening
van de vermindering van de Nederlandse belasting betreft met betrekking
tot de som van inkomsten afkomstig uit meer dan een land.
d. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, verleent Nederland een aftrek op de Nederlandse belasting voor de in Albanië betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 7, artikel 10, zesde lid, artikel 11, zesde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 14 en artikel 21, tweede lid, van dit Verdrag in Albanië mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, indien en voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een aftrek verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander land over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting. Voor de berekening van deze aftrek zijn de bepalingen van het derde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.
2. In Albanië wordt dubbele belasting als volgt vermeden:
a. Indien een inwoner van Albanië inkomen verkrijgt of vermogen bezit
dat overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Nederland mag worden
belast, verleent Albanië:
Deze vermindering overschrijdt, in elk van de gevallen, evenwel niet dat
deel van de Albanese belasting naar het inkomen of naar het vermogen, zoals
berekend vóór het verlenen van de vermindering die is toe te rekenen aan
het inkomen of aan het vermogen, al naar gelang het geval, dat in Nederland
mag worden belast;
i. een vermindering op de Albanese belasting naar het inkomen van die inwoner tot een bedrag dat gelijk is aan de in Nederland betaalde inkomstenbelasting; en
ii. een vermindering op de Albanese belasting naar het vermogen van die inwoner tot een bedrag dat gelijk is aan de in Nederland betaalde vermogensbelasting
b. Indien door een inwoner van Albanië verkregen inkomen of door hem bezeten vermogen in overeenstemming met enige bepaling van dit Verdrag in Albanië van belastingheffing is vrijgesteld, mag Albanië desalniettemin, bij het berekenen van het belastingbedrag over het resterende inkomen of vermogen van die inwoner, het vrijgestelde inkomen of vermogen in aanmerking nemen.
HOOFDSTUK V. BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 23A. Werkzaamheden buitengaats
1. De bepalingen van dit artikel vinden toepassing niettegenstaande enigerlei andere bepaling van dit Verdrag.
2. Een persoon die inwoner is van een Verdragsluitende Staat en die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht in verband met de exploratie of exploitatie van de in die andere Staat gelegen zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen, wordt, behoudens het derde en het vierde lid van dit artikel, geacht in verband met die werkzaamheden in die andere Staat een bedrijf uit te oefenen door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of een aldaar gevestigd vast middelpunt.
3. De bepalingen van het tweede lid zijn niet van toepassing indien de werkzaamheden worden verricht gedurende een tijdvak dat in een tijdvak van twaalf maanden een totaal van 30 dagen niet te boven gaat. Echter, voor de toepassing van dit lid:
a. worden werkzaamheden verricht door een met een andere onderneming gelieerde onderneming geacht te zijn verricht door de onderneming waaraan zij gelieerd is indien de desbetreffende werkzaamheden in wezen gelijksoortig zijn aan de door de laatstgenoemde onderneming verrichte werkzaamheden;
b. worden twee ondernemingen geacht gelieerd te zijn indien de een direct of indirect onder toezicht staat van de andere, of indien beide direct of indirect onder toezicht staan van een derde of van derden.
4. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit het vervoer van voorraden of personeel naar een plaats, of tussen plaatsen, in een Verdragsluitende Staat waar werkzaamheden worden verricht in verband met de exploratie of exploitatie van de zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen, of uit de exploitatie van sleepboten en andere schepen die bij zodanige werkzaamheden behulpzaam zijn, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de onderneming inwoner is. Deze bepaling is niet van toepassing indien het schip of luchtvaartuig wordt geëxploiteerd door een vaste inrichting in de zin van artikel 5 van dit Verdrag, of indien de werkzaamheden zich in een tijdvak van twaalf maanden voortzetten voor een tijdvak van meer dan zes maanden.
5.
a. Behoudens onderdeel b van dit lid, mogen salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking in verband met de exploratie of exploitatie van de in die andere Verdragsluitende Staat gelegen zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen, tot de mate waarin de werkzaamheden in die andere Staat buitengaats worden uitgeoefend, in die andere Staat worden belast. De ter zake verkregen beloning is evenwel slechts in de eerstgenoemde Staat belastbaar indien de dienstbetrekking buitengaats wordt uitgeoefend voor een werkgever die geen inwoner is van de andere Staat en in een tijdvak van 12 maanden een tijdvak of tijdvakken een totaal van 30 dagen niet te boven gaat of gaan.
b. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat wordt gebruikt voor het vervoer van voorraden of personeel naar een plaats, of tussen plaatsen, in de andere Verdragsluitende Staat waar werkzaamheden worden verricht in verband met de exploratie of exploitatie van de zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen, of ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van sleepboten en andere schepen die bij zulke werkzaamheden behulpzaam zijn, mogen worden belast in de Verdragsluitende Staat waarvan de onderneming die deze activiteiten verricht inwoner is. Deze bepaling is niet van toepassing indien het schip of het luchtvaartuig wordt geëxploiteerd door een vaste inrichting in de zin van artikel 5 van dit Verdrag, of indien de activiteiten zich in een tijdvak van twaalf maanden voor een tijdvak van meer dan zes maanden voortzetten.
6. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van:
a. rechten tot exploratie of exploitatie; of
b. goederen gelegen in de andere Verdragsluitende Staat en gebruikt in verband met de exploratie van de in die andere Staat gelegen zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen; of
c. aandelen die hun waarde onmiddellijk of middellijk, geheel of grotendeels, ontlenen aan zulke rechten of aan zulke goederen of aan zulke rechten en goederen tezamen, mogen in die andere Staat worden belast.
In dit lid wordt onder „rechten tot exploratie of exploitatie" verstaan rechten op goederen die worden voortgebracht met exploratie of exploitatie van de in de andere Verdragsluitende Staat gelegen zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen, daaronder begrepen rechten ter zake van belangen bij die goederen of de voordelen daaruit.
Artikel 24. Non-discriminatie
1. Onderdanen van een Verdragsluitende Staat worden in de andere Verdragsluitende Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder de woonstaat betreffende, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
2. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een Verdragsluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere Verdragsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.
3. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, achtste lid, of artikel 12, zesde lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty's en andere uitgaven betaald door een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat. Zo ook zijn alle schulden van een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat bij de vaststelling van het belastbare vermogen van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij waren aangegaan met een inwoner van de eerstbedoelde Staat.
4. Ondernemingen van een Verdragsluitende Staat waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Verdragsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
5. Bijdragen die door of namens een natuurlijke persoon, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, zijn betaald aan een voor de belastingheffing in de andere Verdragsluitende Staat erkende pensioenregeling, worden voor de belastingheffing in de eerstbedoelde Staat op dezelfde wijze behandeld als een bijdrage betaald aan een in die eerstbedoelde Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling, mits:
a. die natuurlijke persoon reeds bijdroeg aan de pensioenregeling voordat hij inwoner van de eerstbedoelde Staat werd; en
b. de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde Staat van oordeel is dat de pensioenregeling overeenkomt met een door die Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling.
Voor de toepassing van dit lid omvat „pensioenregeling" mede een pensioenregeling die in het leven is geroepen uit hoofde van een publiek socialezekerheidsstelsel.
6. De bepalingen van dit artikel zijn, niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, van toepassing op belastingen van elke soort en benaming. Dit lid is echter niet van toepassing op belastingen geheven ter zake van verleende diensten.
Artikel 25. Regeling voor onderling overleg
1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 24, eerste lid, aan die van de Verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat te regelen teneinde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag, te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten.
3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen die niet in het Verdrag zijn geregeld.
4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen teneinde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.
5. Wanneer moeilijkheden of twijfelpunten die zijn gerezen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van het Verdrag niet binnen een periode van twee jaar nadat de vraag is gerezen opgelost kunnen worden door de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in een procedure voor onderling overleg ingevolge de voorgaande leden van dit artikel, kan het geval op verzoek van een van de Verdragsluitende Staten, worden voorgelegd voor arbitrage, echter slechts nadat de procedures die beschikbaar zijn op grond van het eerste tot en met het vierde lid van dit artikel volledig zijn uitgeput en mits de betrokken belastingplichtige of belastingplichtigen er schriftelijk mee instemmen te zijn gebonden door de beslissing van de arbitragecommissie. De arbitragecommissie wordt geïnstalleerd door de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten bereiken overeenstemming omtrent en instrueren de arbitragecommissie betreffende bepaalde procedureregels, zoals het benoemden van een voorzitter, de procedures om tot een beslissing te komen en het bepalen van termijnen. De beslissing van de arbitragecommissie in een bepaald geval is voor dat geval bindend voor beide Verdragsluitende Staten en de betrokken belastingplichtige of belastingplichtigen.
Artikel 26. Uitwisseling van inlichtingen
1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die nodig zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag of van de nationale wetgeving betreffende belastingen van elke soort en benaming, die worden geheven ten behoeve van de Verdragsluitende Staten of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voorzover de heffing van die belastingen niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door artikel 1 en 2. Alle door een Verdragsluitende Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de belastingen waarnaar in de eerste zin wordt verwezen. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruik maken. Zij mogen de inlichtingen bekendmaken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.
2. De Verdragsluitende Staten kunnen aan de arbitragecommissie, ingesteld volgens de bepalingen van artikel 25, vijfde lid, de inlichtingen verstrekken die nodig zijn om de arbitrageprocedure uit te voeren. Deze inlichtingen worden verstrekt met inachtneming van de bepalingen van artikel 28. De leden van de arbitragecommissie zijn met betrekking tot de aldus verkregen inlichtingen onderworpen aan de beperkingen van openbaarmaking als omschreven in het eerste lid van dit artikel.
Artikel 27. Bijstand bij invordering
1. De Verdragsluitende Staten komen overeen elkaar hulp en bijstand te verlenen, in overeenstemming met hun onderscheiden wetgeving of administratieve praktijk, bij de invordering van de belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is en de op genoemde belastingen betrekking hebbende verhogingen, boetes, betalingen wegens termijnoverschrijdingen, interest en kosten.
2. Op verzoek van de verzoekende Verdragsluitende Staat vordert de aangezochte Verdragsluitende Staat belastingvorderingen van de eerstgenoemde Staat in overeenkomstig de wetgeving en de administratieve praktijk met betrekking tot de invordering van zijn eigen belastingvorderingen. Deze vorderingen genieten echter geen voorrang in de aangezochte Staat en kunnen niet worden ingevorderd door middel van in hechtenis nemen wegens schuld van de schuldenaar. De aangezochte Staat is niet verplicht invorderingsmaatregelen te nemen waarin de wetgeving van de verzoekende Staat niet voorziet.
3. De bepalingen van het tweede lid zijn slechts van toepassing op belastingvorderingen die onderwerp zijn van een executoriale titel in de verzoekende Staat en die, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten, niet worden bestreden.
Indien de vordering echter een belastingverplichting betreft van een persoon die geen inwoner van de verzoekende Staat is, is het tweede lid slechts van toepassing indien de vordering niet langer kan worden bestreden, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten.
4. De aangezochte Staat is niet verplicht het verzoek in te willigen:
a. indien de verzoekende Staat niet alle op zijn eigen grondgebied beschikbare middelen heeft aangewend, tenzij aanwending van die middelen zou leiden tot onevenredige moeilijkheden;
b. indien en voor zover hij de belastingvordering in strijd acht met de bepalingen van dit Verdrag of met enig ander verdrag waarbij beide Staten partij zijn.
5. De executoriale titel in de verzoekende Staat wordt, indien passend en in overeenstemming met de in de aangezochte Staat van kracht zijnde bepalingen, zo spoedig mogelijk na de datum van ontvangst van het verzoek om bijstand aanvaard, erkend of aangevuld, dan wel vervangen door een executoriale titel in de aangezochte Staat.
6. De bevoegde autoriteiten van de Staten stellen in onderlinge overeenstemming regels vast betreffende de toepassing van dit artikel.
Artikel 28. Beperking van de artikelen 26 en 27
In geen geval worden de bepalingen van de artikelen 26 en 27 aldus uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:
a. administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving en de administratieve praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
b. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in de administratie van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
c. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids-, of beroepsgeheim of een fabrieks-, of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).
Artikel 29. Leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten
De bepalingen van dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere verdragen.
HOOFDSTUK VI. SLOTBEPALINGEN
Artikel 30. Inwerkingtreding
Dit Verdrag treedt in werking vijftien dagen na de laatste der beide data waarop de onderscheiden Regeringen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld, dat aan de in hun onderscheiden Staten constitutioneel vereiste formaliteiten is voldaan, en de bepalingen ervan vinden toepassing voor de belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op dat waarin het Verdrag in werking is getreden.
Artikel 31. Beëindiging
Dit Verdrag blijft van kracht tot het door een van de Verdragsluitende Staten wordt beëindigd. Elk van de Verdragsluitende Staten kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar te beginnen na het verstrijken van een tijdvak van vijf jaar na de datum van zijn inwerkingtreding een schriftelijke kennisgeving van beëindiging te doen. In dat geval houdt het Verdrag op van toepassing te zijn voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.
De ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, hebben dit Verdrag ondertekend.
GEDAAN te Tirana, op 22 juli 2004, in tweevoud, in de Nederlandse, de Albanese en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Albanese tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst doorslaggevend.
Voor het Koninkrijk der Nederlanden
B. R. BOT
Voor de Republiek Albanië
K. ISLAMI
Protocol
Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, heden tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Albanië gesloten, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van het Verdrag vormen.
I. Ad Artikel 2
Het is wel te verstaan dat dit Verdrag van toepassing is op belastingen naar het vermogen zodra, na de ondertekening van dit Verdrag, beide Staten een algemene belasting naar het vermogen zouden invoeren.
II. Ad Artikel 3, eerste lid, onderdeel e
Ingeval een lichaam dat voor de belastingheffing als rechtspersoon wordt behandeld in een Verdragsluitende Staat als zodanig aan belasting is onderworpen, maar het inkomen van dat lichaam in de andere Verdragsluitende Staat als inkomen van de gerechtigden tot dat lichaam wordt belast, nemen de bevoegde autoriteiten zodanige maatregelen dat enerzijds geen dubbele belasting blijft bestaan, maar anderzijds wordt voorkomen dat enkel als gevolg van de toepassing van het Verdrag inkomen (gedeeltelijk) niet aan belastingheffing wordt onderworpen. Indien noodzakelijk kunnen de bevoegde autoriteiten maatregelen nemen die afwijken van hun nationale wetgeving maar die in overeenstemming zijn met de context van het Verdrag.
III. Ad Artikelen 3, 4, 8, 13 en 22
Het is wel te verstaan dat bij de vaststelling van de „plaats van werkelijke leiding" als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel g, artikel 4, derde lid, artikel 8, eerste lid, artikel 13, derde lid en in artikel 22, derde lid, omstandigheden, zoals, onder andere, de plaats waar de feitelijke leiding van en toezicht op het lichaam plaatsvindt, de plaats waar de besluitvorming op het hoogste niveau over de belangrijke beleidsaangelegenheden die essentieel zijn voor de leiding van een lichaam plaatsvindt, de plaats die, vanuit een economisch en functioneel standpunt bezien, een toonaangevende rol speelt in de leiding van een lichaam en de plaats waar de belangrijkste gegevens betreffende de financiële administratie worden bewaard, in aanmerking genomen mogen worden.
IV. Ad Artikel 4
1. De uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat" omvat mede een pensioenfonds dat volgens de wettelijke bepalingen van een Verdragsluitende Staat erkend is en onder toezicht staat en waarvan het inkomen in het algemeen is vrijgesteld van belasting in die Staat.
2. Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Verdragsluitende Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waarin het schip zijn thuishaven heeft.
V. Ad Artikel 5
1. Het is wel te verstaan dat het gebruik maken van inrichtingen uitsluitend voor de aflevering van aan een onderneming van een Verdragsluitende Staat toebehorende goederen of koopwaar op zichzelf nog geen vaste inrichting in de andere Verdragsluitende Staat in de zin van artikel 5 vormt. Echter, indien een dergelijke aflevering plaatsvindt in combinatie met een andere werkzaamheid van die onderneming in de andere Verdragsluitende Staat dan de werkzaamheden genoemd in artikel 5, vierde lid, wordt die onderneming geacht zijn bedrijf in die andere Verdragsluitende Staat uit te oefenen door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting.
2. Voorts is het wel te verstaan dat elke combinatie van werkzaamheden, genoemd in artikel 5, vierde lid, onderdelen a tot en met e, uitgeoefend door een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat niet geacht wordt een vaste inrichting van de onderneming in die andere Verdragsluitende Staat te vormen, mits het totaal van de werkzaamheden wordt aangemerkt als een werkzaamheid van voorbereidende aard of het karakter heeft van een hulpwerkzaamheid.
VI. Ad Artikelen 5, 6, 7, 13 en 23A
Het is wel te verstaan dat rechten tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden beschouwd als onroerende zaken die zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat op wiens zeebodem en ondergrond daarvan deze rechten betrekking hebben, alsmede dat deze rechten worden geacht te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die Staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij, of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.
VII. Ad Artikelen 5, 7, 10, 11, 12, 13, 15, 21, 22 en 24
Het is wel te verstaan dat onder een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend wordt verstaan een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat, geheel of gedeeltelijk, haar bedrijf uitoefent.
VIII. Ad Artikel 7
Het is wel te verstaan dat, met betrekking tot artikel 7, eerste en tweede lid, geldt dat, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat goederen of koopwaar verkoopt of een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, de voordelen van die vaste inrichting worden bepaald uitsluitend op basis van dat deel van de inkomsten van de onderneming dat aan de werkelijke werkzaamheden van de vaste inrichting voor die verkopen of die bedrijfsuitoefening is toe te rekenen. Met name bij overeenkomsten betreffende het toezicht op, de levering, installatie of constructie van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting of gebouwen alsmede bij openbare werken, worden, indien de onderneming een vaste inrichting heeft, de voordelen van die vaste inrichting uitsluitend bepaald op basis van dat deel van de overeenkomst dat werkelijk wordt uitgevoerd door de vaste inrichting in de Verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting gevestigd is. De voordelen die betrekking hebben op dat deel van de overeenkomst, dat wordt uitgevoerd door het hoofdkantoor van de onderneming, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de onderneming inwoner is.
IX. Ad Artikel 7
Vergoedingen voor technische diensten, waaronder begrepen studies of onderzoeken van wetenschappelijke, geologische of technische aard, of voor diensten van adviserende of toezichthoudende aard, worden aan gemerkt als vergoedingen waarop de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van het Verdrag van toepassing zijn.
X. Ad Artikel 8
Het is wel te verstaan dat voor de toepassing van artikel 8, voordelen uit de exploitatie van schepen en luchtvaartuigen in internationaal verkeer mede omvatten voordelen verkregen uit het verhuren van schepen en luchtvaartuigen op basis van verhuur zonder bemanning, mits geëxploiteerd in internationaal verkeer en mits die verhuuropbrengsten een incidentele bron van inkomsten vormen naast de voordelen als beschreven in het eerste lid van artikel 8.
XI. Ad Artikel 9
Voor de toepassing van artikel 9 is het wel te verstaan dat overeenkomsten gesloten tussen gelieerde ondernemingen, zoals „costsharing"-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van de kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde zijn als bedoeld in artikel 9, eerste lid, en zullen worden behandeld volgens de principes van artikel 9 en voor belastingdoeleinden op dezelfde wijze kunnen worden aangepast als elke andere transactie tussen gelieerde ondernemingen.
XII. Ad Artikel 10
Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, heft de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam inwoner is geen belasting op dividenden betaald door dat lichaam, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een pensioenfonds is als bedoeld in onderdeel IV van dit Protocol.
XIII. Ad Artikelen 10, 11 en 12
Indien aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van artikel 10, 11 of 12 mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van drie jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.
XIV. Ad Artikelen 10 en 13
Het is wel te verstaan dat inkomsten die worden ontvangen in verbandmet de (gedeeltelijke) liquidatie van een lichaam of een inkoop van eigen aandelen door een lichaam worden behandeld als inkomsten uit aandelen en niet als vermogenswinsten.
XV. Ad Artikel 13, vierde lid
Het is wel te verstaan dat de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in elk afzonderlijk geval in onderling overleg zullen vaststellen of het vermogen van een lichaam wel of niet, direct of indirect, hoofdzakelijk bestaat uit onroerende zaken.
XVI. Ad Artikel 10, achtste lid, en Artikel 13, zesde lid
Waar het betreft de toepassing van artikel 10, achtste lid, en artikel 13, zesde lid, omvat de uitdrukking „een lichaam dat volgens de wetgeving van een Verdragsluitende Staat inwoner is van die Staat" mede:
a. een lichaam dat zijn plaats van werkelijke leiding in die Verdragsluitende Staat heeft; en
b. een lichaam waarvan de plaats van werkelijke leiding is overgeplaatst vanuit die Verdragsluitende Staat, mits de plaats van werkelijke leiding van dat lichaam voorafgaande aan de verplaatsing van de plaats van zijn werkelijke leiding voor een tijdvak van ten minste vijf jaar in die Verdragsluitende Staat gevestigd was. In dat geval wordt dat lichaam slechts voor een tijdvak van tien jaar na de verplaatsing van zijn plaats van werkelijke leiding geacht inwoner van die Verdragsluitende Staat te zijn.
XVII. Ad Artikel 16
1. Het is echter wel te verstaan dat artikel 16 ook van toepassing is op beloningen betaald aan een persoon als bedoeld in artikel 16 ter zake van andere functies verricht voor de onderneming.
2. Het is wel te verstaan dat, in het geval van Nederland, een lid van de raad van beheer of van een soortgelijk orgaan mede omvat een „bestuurder of commissaris" van een Nederlands lichaam, hetgeen betrekking heeft op personen die als zodanig zijn benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders of door enig ander bevoegd orgaan van dat lichaam, en die zijn belast met de algemene leiding van het lichaam, onderscheidenlijk met het toezicht daarop.
VIII. Ad Artikel 25
De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen, zonodig in strijd met hun respectieve nationale wetgeving, ter zake van een overeengekomen regeling in het kader van een onderling overleg op basis van het bepaalde in artikel 25, tevens overeenkomen dat de Staat waarin ingevolge eerdergenoemde regeling sprake is van een additionele belastingheffing, met betrekking tot deze additionele belastingheffing afziet van belastingverhogingen, boetes, interest en kosten, indien de andere Verdragsluitende Staat, waarin ingevolge de regeling sprake is van een corresponderende vermindering van belasting, afziet van de betaling van interest verschuldigd met betrekking tot een dergelijke vermindering van belasting.
XIX. Ad Artikel 26
Artikel 26 is, waar het betreft staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen, niet van toepassing op andere belastingen dan de belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is.
XX
Het is wel te verstaan dat wanneer de Nederlandse Antillen en/of Aruba een belastingregime hebben ingevoerd dat in overeenstemming is met de internationaal aanvaarde belastingprincipes (de zogenoemde OESO-normen) en mits het uitvoeringsbeleid van hun wetgeving ook in overeenstemming is met eerdergenoemde principes, is Albanië bereid te overwegen om met die landen besprekingen te voeren over de mogelijkheid van het sluiten een bilateraal verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting.
De ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, hebben dit Protocol ondertekend.
GEDAAN te Tirana, op 22 juli 2004, in tweevoud, in de Nederlandse, de Albanese en Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Albanese tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst doorslaggevend.
Voor het Koninkrijk der Nederlanden
B. R. BOT
Voor de Republiek Albanië
K. ISLAMI