Belastingverdragen
terugBelastingverdrag Panama
A. TITEL
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Panama tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen;
(met Protocol)
’s-Gravenhage, 6 oktober 2010
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Panama
tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan
van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen
Het Koninkrijk der Nederlanden
en
de Republiek Panama,
Geleid door de wens dat door beide Staten een verdrag wordt gesloten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen;
Zijn het volgende overeengekomen:
HOOFDSTUK I REIKWIJDTE VAN HET VERDRAG
Artikel 1 Personen op wie het Verdrag van toepassing is
Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
Artikel 2 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is
1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een Verdragsluitende Staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.
2. Als belastingen naar het inkomen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen of naar bestanddelen van het inkomen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken of onroerende zaken, belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
-
3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:
-
a. in Nederland:
– de inkomstenbelasting;
– de loonbelasting;
– de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnbouwwet;
– de dividendbelasting;
(hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);
-
b. in Panama:
– de impuesto sobre la renta voorzien in de Código Fiscal, Libro IV, Título I, en daarop betrekking hebbende verordeningen en voorschriften
(hierna te noemen „Panamese belasting”).
-
4. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun belastingwetgeving zijn aangebracht.
HOOFDSTUK II BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
Artikel 3 Algemene begripsbepalingen
-
1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:
a. betekenen de uitdrukkingen „een Verdragsluitende Staat” en „de andere Verdragsluitende Staat” het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) of Panama, naargelang de context vereist;
b. betekent de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsmacht of soevereine rechten uitoefent;
c. betekent de uitdrukking „Panama” de Republiek Panama en, wanneer zij in aardrijkskundige zin wordt gebezigd, het grondgebied van de Republiek Panama, met inbegrip van de binnenwateren, haar luchtruim, de territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen de Republiek Panama, in overeenstemming met het internationale recht en bij toepassing van haar nationale wetgeving, rechtsmacht of soevereine rechten uitoefent of in de toekomst kan uitoefenen met betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven gelegen wateren, en hun natuurlijke rijkdommen;
d. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
e. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
f. heeft de uitdrukking „onderneming” betrekking op het uitoefenen van een bedrijf;
g. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een Verdragsluitende Staat” en „onderneming van de andere Verdragsluitende Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een Verdragsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat;
h. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming van een Verdragsluitende Staat, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen;
-
i. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:
i. in Nederland: de minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
ii. in Panama: het Ministerio de Economía y Finanzas of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
j. betekent de uitdrukking „onderdaan” elke natuurlijke persoon die de nationaliteit van een Verdragsluitende Staat bezit en elke rechtspersoon, vennootschap of vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in die Verdragsluitende Staat van kracht is;
k. omvat de uitdrukking „uitoefenen van een bedrijf” mede het uitoefenen van een vrij beroep en het verrichten van andere werkzaamheden van zelfstandige aard;
l. betekent de uitdrukking „strafrechtelijke belastingzaken” belastingzaken waarbij sprake is van opzettelijke gedragingen die vervolgd kunnen worden krachtens de strafwetten van de Verdragsluitende Staat die om inlichtingen verzoekt.
2. Voor de toepassing van het Verdrag door een Verdragsluitende Staat op enig moment heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat moment heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die Staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die Staat aan die uitdrukking wordt gegeven.
Artikel 4 Inwoner
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan inkomstenbelasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van oprichting, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid en omvat tevens de Staat zelf en elk staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat die aldaar zijn gelegen.
2. Een persoon, niet zijnde een natuurlijke persoon, die zijn plaats van oprichting of zijn plaats van leiding in een Verdragsluitende Staat heeft, wordt geacht aldaar aan belasting onderworpen te zijn mits de door die persoon verkregen inkomsten ingevolge de belastingwetgeving van die Staat behandeld worden als de inkomsten van die persoon en niet als de inkomsten van zijn rechthebbenden, leden of participanten.
-
3. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
a. hij wordt geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Verdragsluitende Staten een duurzaam huis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
b. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Verdragsluitende Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
c. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
d. indien de positie van een natuurlijke persoon niet kan worden bepaald in overeenstemming met het bepaalde in de onderdelen a, b en c van dit lid, regelen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderling overleg.
4. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarin de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.
Artikel 5 Vaste inrichting
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
-
2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
a. een plaats waar leiding wordt gegeven;
b. een filiaal;
c. een kantoor;
d. een fabriek;
e. een werkplaats;
f. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen; en
g. eigendommen ten behoeve van landbouw, beweiding of bosbouw.
-
3. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat bovendien:
a. een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie-, montage- of installatiewerkzaamheden of daarmee verband houdende toezichthoudende activiteiten, evenwel uitsluitend indien een dergelijke plaats van uitvoering of de werkzaamheden of dergelijke activiteiten blijft voortbestaan respectievelijk voortduren voor een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden in totaal meer dan 183 dagen voortduurt of voortduren;
b. het verlenen van diensten in een Verdragsluitende Staat, daaronder begrepen diensten van adviserende aard, door een onderneming door middel van werknemers of andere personeelsleden die door de onderneming daartoe zijn aangesteld, maar alleen indien deze werknemers of personeelsleden in die Verdragsluitende Staat aanwezig zijn voor het uitvoeren van hetzelfde of een daarmee samenhangend project, voor een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden in totaal meer dan 90 dagen voortduurt of voortduren;
c. het gebruik van een constructie, installaties, boorinrichting, vaartuig of ander soortgelijk groot materieel: voor de exploratie naar, of exploitatie van, natuurlijke rijkdommen; of bij activiteiten die verband houden met deze exploratie of exploitatie voor een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden in totaal meer dan 90 dagen voortduurt of voortduren.
-
4. Wanneer een onderneming van een Verdragsluitende Staat werkzaamheden verricht in de andere Verdragsluitende Staat in verband met de exploratie of exploitatie van de zeebodem of elk gebied boven of onder de zeebodem en hun natuurlijke rijkdommen in die andere Staat voor een tijdvak dat in een tijdvak van twaalf maanden in totaal meer dan 30 dagen voortduurt, wordt zij, niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel, geacht dergelijke werkzaamheden te verrichten door middel van een vaste inrichting van die onderneming in de andere Staat, tenzij de werkzaamheden beperkt blijven tot de werkzaamheden genoemd in het zesde lid. Werkzaamheden in verband met de exploratie of exploitatie van de zeebodem of elk gebied onder of boven de zeebodem en hun natuurlijke rijkdommen worden niet geacht te omvatten:
a. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen verrichte activiteiten; en
b. het vervoer van voorraden of personeel door schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.
5. Ten behoeve van het bepalen van de duur van de werkzaamheden uit hoofde van het derde en vierde lid wordt het tijdvak waarin werkzaamheden worden verricht in een Verdragsluitende Staat door een onderneming die gelieerd is aan een andere onderneming opgeteld bij het tijdvak waarin de werkzaamheden worden verricht door de onderneming waaraan zij gelieerd is indien de eerstbedoelde werkzaamheden samenhangen met de werkzaamheden die door laatstgenoemde onderneming in die Staat worden verricht, mits elk tijdvak waarin twee of meer gelieerde ondernemingen gelijktijdig werkzaamheden verrichten slechts eenmaal wordt meegerekend. Een onderneming wordt geacht gelieerd te zijn aan een andere onderneming indien de ene onderneming onmiddellijk of middellijk door de andere wordt beheerst, of indien beide ondernemingen onmiddellijk of middellijk door een derde of derden worden beheerst.
-
6. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:
a. het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
b. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;
c. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;
d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de onderdelen a tot en met e genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste be drijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.
-
7. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger waarop het achtste lid van toepassing is – in een Verdragsluitende Staat voor een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een Verdragsluitende Staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede, derde en vierde lid, geacht in die Staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht indien deze persoon:
a. een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten te sluiten en dit recht in die Verdragsluitende Staat gewoonlijk uitoefent, tenzij de werkzaamheden van deze persoon beperkt blijven tot de werkzaamheden genoemd in het zesde lid, die, indien zij zouden worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste be drijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken; of
b. een dergelijke machtiging niet bezit, maar in de eerstgenoemde Staat gewoonlijk een opslagruimte voor goederen of koopwaar aanhoudt die op regelmatige basis wordt gebruikt om namens de onderneming goederen of koopwaar te leveren, indien de goederen of koopwaar worden verkocht in de Verdragsluitende Staat waar de opslagruimte is gevestigd.
8. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een Verdragsluitende Staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen. Indien een dergelijke vertegenwoordiger al zijn werkzaamheden of nagenoeg al zijn werkzaamheden namens voornoemde onderneming verricht en de onderneming en de vertegenwoordiger in hun handelsbetrekkingen en financiële betrekkingen verbonden zijn door opgelegde of aanvaarde voorwaarden die afwijken van de voorwaarden die tussen onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen, wordt deze vertegenwoordiger niettegenstaande het bovenstaande met betrekking tot dit lid niet als een onafhankelijke vertegenwoordiger beschouwd.
9. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.
HOOFDSTUK III BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN
Artikel 6 Inkomsten uit onroerende zaken
1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw of bosbedrijven) die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.
2. De uitdrukking „onroerende zaken” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waar de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, vee en uitrusting van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
4. Indien de eigendom van aandelen, deelnemingen of andere rechten in een onderneming of enige andere rechtspersoon onmiddellijk of middellijk bijdraagt aan het recht van een inwoner van een Verdragsluitende Staat tot exploitatie van onroerende zaken gelegen in de andere Verdragsluitende Staat die bedoelde eenheid of rechtspersoon aldaar bezit, mogen de inkomsten die de eigenaar van de aandelen, deelnemingen of rechten verwerft als gevolg van de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van deze onroerende zaken, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de onroerende zaken zijn gelegen, in dezelfde mate als waarin de eigenaar van dergelijke rechten zou worden belast indien hij inwoner van die andere Staat zou zijn.
5. De bepalingen van het eerste, derde en vierde lid zijn eveneens van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming.
Artikel 7 Winst uit onderneming
1. De voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
2. Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Verdragsluitende Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.
4. Voor zover het in een Verdragsluitende Staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid die Verdragsluitende Staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn, dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.
5. Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
6. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.
7. Indien in de voordelen bestanddelen van het inkomen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.
Artikel 8 Zee- en luchtvervoer
1. De bepalingen van dit Verdrag laten onverlet de toepassing van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Panama tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot ondernemingen die schepen of luchtvaartuigen exploiteren in het internationale verkeer, ondertekend te Den Haag op 28 april 1997.
2. De bepalingen van dit Verdrag zijn niet van toepassing op belastingen, tolheffingen, rechten of soortgelijke betalingen die van toepassing zouden kunnen zijn bij het passeren van het Panamakanaal.
Artikel 9 Gelieerde ondernemingen
-
1. Indien:
a. een onderneming van een Verdragsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat, of
b. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een Verdragsluitende Staat en een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,
en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast. Het is echter wel te verstaan dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals „costsharing”-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in de voorgaande zin.
2. Indien een Verdragsluitende Staat in de voordelen van een onderneming van die Staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstgenoemde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, kan die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig aanpassen. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten zo nodig met elkaar overleg.
Artikel 10 Dividenden
1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Deze dividenden mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot het dividend een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting 15 procent van het brutobedrag van de dividenden niet overschrijden.
-
3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, heft de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is geen belasting over door dat lichaam betaalde dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden:
-
a. een lichaam is waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat en onmiddellijk ten minste 15 procent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt, mits:
i. de aandelen van het lichaam dat de dividenden ontvangt regelmatig worden verhandeld op een erkende effectenbeurs; of
-
ii. ten minste 50 procent van de aandelen van het lichaam dat de dividenden ontvangt onmiddellijk of middellijk in eigendom is van een of meer natuurlijke personen die inwoner zijn van een van de Verdragsluitende Staten of van een of meer lichamen waarvan de aandelen regelmatig worden verhandeld op een erkende effectenbeurs, maar uitsluitend indien de laatstbedoelde lichamen:
aa. inwoner zijn van een van de Verdragsluitende Staten; of
bb. recht zouden hebben op voordelen die gelijk zijn aan of gunstiger dan de voordelen uit hoofde van dit lid ingevolge een allesomvattende regeling tot het vermijden van dubbele belasting tussen hun woonstaat en de Verdragsluitende Staat bij welke aanspraak wordt gemaakt op de voordelen van dit lid of uit hoofde van een multilaterale overeenkomst waarbij hun woonstaat en de Verdragsluitende Staat bij welke aanspraak wordt gemaakt op de voordelen van dit lid partij zijn; of
iii. het lichaam dat de dividenden ontvangt zich actief bezighoudt met een handels- of bedrijfsuitoefening in de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is (anders dan de activiteiten bestaande uit het beheren van investeringen voor rekening van de inwoner zelf, tenzij deze activiteiten bestaan uit het bankbedrijf of verzekeringen verricht door een bank of een verzekeringsmaatschappij).
b. een Verdragsluitende Staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan is;
-
c. een lichaam is waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld en dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat en onmiddellijk ten minste 15 procent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt, mits dit lichaam het hoofdkantoor is van een multinationale groep van vennootschappen dat een substantieel deel verzorgt van het algemene toezicht op en de administratie van de groep en dat de onafhankelijke discretionaire bevoegdheden heeft en uitoefent voor het verrichten van deze functies. Een persoon wordt voor dit doel uitsluitend als hoofdkantoor beschouwd indien:
i. de groep van vennootschappen bestaat uit ondernemingen die inwoner zijn van ten minste vijf landen of vijf regio’s van landen en zich aldaar bezighouden met bedrijfsmatige activiteiten en deze bedrijfsmatige activiteiten in elk van de vijf landen (of vijf regio’s van landen) ten minste 10 procent van het brutoinkomen van de groep genereren; en
ii. niet meer dan 50 procent van zijn brutoinkomen afkomstig is uit de Verdragsluitende Staat niet zijnde de Verdragsluitende Staat waarvan het hoofdkantoor inwoner is; of
d. een pensioenfonds is dat ingevolge de wettelijke bepalingen van een Verdragsluitende Staat erkend is en onder toezicht staat.
-
-
4. Indien een lichaam niet1) aanmerking komt voor de voordelen uit hoofde van het derde lid, kan het er desondanks voor in aanmerking komen wanneer de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat die de voordelen moet toekennen, vaststelt dat het voornaamste doel of een van de voornaamste doelen van de oprichting, verwerving of de instandhouding van het lichaam niet het veiligstellen van de voordelen van het derde lid is.
Deze vaststelling dient te worden gebaseerd op alle feiten en omstandigheden, waaronder:
a. de aard en de omvang van de werkzaamheden van het lichaam in zijn woonstaat ten opzichte van de aard en de omvang van de dividenden;
b. de eigendom van het lichaam in het heden en het verleden; en
c. de zakelijke redenen van het lichaam voor de keuze van zijn woonstaat.
De bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat die de voordelen moet toekennen raadpleegt de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat alvorens de voordelen uit hoofde van dit lid te weigeren.
-
5. Voor de toepassing van het derde lid wordt verstaan onder „erkende effectenbeurs”:
a. elke effectenbeurs in de lidstaten van de Europese Unie (EU);
b. het NASDAQ-systeem en elke effectenbeurs in de Verenigde Staten van Amerika die voor de toepassing van de U.S. Securities Exchange Act van 1934 als nationale effectenbeurs geregistreerd is bij de U.S. Securities and Exchange Commission, de Bolsa Mexicana de Valores (de Mexicaanse effectenbeurs) en de Toronto Stock Exchange;
c. de Panama Stock Exchange; en
d. elke andere effectenbeurs die de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten overeenkomen, mits de aankoop of verkoop van aandelen op de effectenbeurs niet impliciet of expliciet is voorbehouden aan een beperkte groep investeerders.
6. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede, derde en vierde lid.
7. De bepalingen van het tweede, derde en vierde lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de voordelen waaruit de dividenden worden betaald.
8. De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
9. De bepalingen van het eerste, tweede, derde, vierde en elfde lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
10. Indien een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Verdragsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.
11. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede en tiende lid, mogen dividenden en uitdelingen op winstbewijzen betaald door een lichaam dat krachtens de wetgeving van een Verdragsluitende Staat inwoner van die Staat is, aan een natuurlijke persoon die een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is en die, nadat hij niet langer inwoner van de eerstgenoemde Staat is, wordt belast over de waarde vermeerdering van aandelen, winstbewijzen, callopties en het vruchtgebruik op aandelen en winstbewijzen van en schuldvorderingen op een lichaam ter zake van het tijdvak waarin die natuurlijke persoon inwoner van de eerstgenoemde Staat was, in overeenstemming met de wetten van die Staat ook in die Staat worden belast, evenwel uitsluitend gedurende een tijdvak van tien jaar na de emigratie van de natuurlijke persoon.
Artikel 11 Interest
1. Interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat die wordt verkregen door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat die de uiteindelijk gerechtigde is, mag in die andere Staat worden belast.
2. Deze interest mag echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit hij afkomstig is overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting 5 procent van het brutobedrag niet overschrijden. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van deze beperking.
-
3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, mag interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat uitsluitend in die andere Staat worden belast indien
a. de uiteindelijk gerechtigde tot de interest een Verdragsluitende Staat, de Centrale Bank van een Verdragsluitende Staat of een van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan is;
b. de interest in verband met de verkoop op krediet van koopwaar of uitrusting aan een onderneming van een Verdragsluitende Staat betaald wordt;
c. de interest aan andere eenheden of instanties (met inbegrip van financiële instellingen) betaald wordt als gevolg van door dergelijke instellingen of instanties verstrekte financiering in verband met overeenkomsten die tussen de Regeringen van de Verdragsluitende Staten zijn gesloten; of
d. de uiteindelijk gerechtigde tot de interest een pensioenfonds is dat ingevolge de wettelijke bepalingen van een Verdragsluitende Staat erkend is en onder toezicht staat.
4. De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies of prijzen, alsook daarmee verband houdende garantievergoedingen en commissies. In rekening gebrachte boetes voor een te late betaling worden voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.
5. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
6. Interest wordt geacht afkomstig te zijn uit een Verdragsluitende Staat indien zij wordt betaald door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting heeft waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald was aangegaan en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.
7. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde tot de interest of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde tot de interest zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van de interest van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 12 Royalty’s
1. Royalty’s afkomstig uit een Verdragsluitende Staat waarvan de uiteindelijk gerechtigde een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Deze royalty’s mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting 5 procent van het brutobedrag van de royalty’s niet overschrijden. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van deze beperking.
3. De uitdrukking „royalty’s”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, waaronder begrepen computersoftware, bioscoopfilms of films of banden en elk ander middel voor de reproductie van beeld of geluid, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, tekeningen of modellen, plannen, geheime recepten of geheime werkwijzen, of voor het gebruik van of het recht van gebruik van uitrusting op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
4. De bepalingen van het eerste lid en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de royalty’s afkomstig zijn, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty’s worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of die vaste basis behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
5. Royalty’s worden geacht afkomstig te zijn uit een Verdragsluitende Staat indien zij worden betaald door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty’s betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting heeft, waarvoor de verplichting tot het betalen van de royalty’s was aangegaan en deze royalty’s ten laste komen van die vaste inrichting, worden deze royalty’s geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.
6. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty’s, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 13 Vermogenswinsten
1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van onroerende zaken als bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (afzonderlijk of met de gehele onderneming), mogen in die andere Staat worden belast.
3. Voordelen verkregen door een onderneming die inwoner is van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen zijn slechts belastbaar in die Verdragsluitende Staat.
4. Voordelen verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van aandelen of daarmee vergelijkbare belangen in een onderneming die inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat die gedurende het tijdvak van 12 maanden vóór een dergelijke vervreemding meer dan 10 procent van het stemrecht, de waarde of het aandelenkapitaal van een dergelijke onderneming in zijn bezit had, mogen in die andere Staat worden belast.
5. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat, niet zijnde een natuurlijke persoon, uit de vervreemding van aandelen of daarmee vergelijkbare belangen in een onderneming die inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, die meer dan 10 procent van het stemrecht, de waarde of het aandelenkapitaal van een dergelijke onderneming in zijn bezit had gedurende een tijdvak van ten hoogste 24 maanden vóór een dergelijke vervreemding, mogen in die andere Staat worden belast.
-
6. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van aandelen, niet zijnde aandelen die worden verhandeld aan een erkende effectenbeurs, of andere daarmee vergelijkbare belangen die meer dan 90% van hun waarde middellijk of onmiddellijk ontlenen aan onroerende zaken gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, niet zijnde onroerende zaken waarin dat lichaam of de houders van die belangen hun bedrijf uitoefenen, mogen in die andere Verdragsluitende Staat worden belast. Deze voordelen zijn echter uitsluitend belastbaar in de eerstgenoemde Staat indien:
a. de inwoner vóór de eerste vervreemding minder dan 10 procent van de aandelen of daarmee vergelijkbare belangen bezat;
b. de voordelen voortvloeien uit een reorganisatie, fusie, splitsing of soortgelijke transactie; of
c. de inwoner een pensioenfonds is dat ingevolge de wettelijke bepalingen van een Verdragsluitende Staat erkend is en onder toezicht staat, mits de voordelen niet voortvloeien uit de, onmiddellijke of middellijke, uitoefening van een bedrijf door dat pensioenfonds.
7. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.
Artikel 14 Inkomsten uit dienstbetrekking
1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 15, 17 en 18, zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, wordt de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat belast.
-
2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere Verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:
a. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan, en
b. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
c. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die de werkgever in de andere Staat heeft.
3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarvan de onderneming die het schip of luchtvaartuig exploiteert inwoner is.
Artikel 15 Directeursbeloningen
1. Directeursbeloningen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van bestuur van een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Indien een lichaam inwoner is van Nederland, omvat de uitdrukking „lid van de raad van bestuur” zowel een bestuurder als een commissaris. De uitdrukkingen „bestuurder” en „commissaris” betekenen respectievelijk personen die zijn belast met de algemene leiding van het lichaam en personen die zijn belast met het toezicht daarop.
Artikel 16 Artiesten en sportbeoefenaars
1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7 en 14, mogen voordelen of inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat als artiest, zoals een toneelspeler, een film-, radio- of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, worden belast in die andere Staat.
2. Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7 en 14, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.
3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op voordelen of inkomsten die worden verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit werkzaamheden die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, indien het bezoek aan die andere Staat voor ten minste 75 procent wordt bekostigd uit de openbare middelen van een of beide Verdragsluitende Staten, staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, of plaatsvindt in het kader van een culturele overeenkomst tussen de Regeringen van de Verdragsluitende Staten. In een zodanig geval zijn de voordelen of inkomsten slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de artiest of sportbeoefenaar inwoner is.
Artikel 17 Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen
1. Pensioenen, lijfrenten en andere soortgelijke beloningen, afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat mogen in de eerstbedoelde Staat worden belast. De voorgaande volzin is eveneens van toepassing op uit hoofde van de wetgeving van een Verdragsluitende Staat inzake sociale zekerheid betaalde pensioenen en overige uitkeringen.
2. De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.
3. De bepalingen van dit artikel zijn eveneens van toepassing indien in plaats van een pensioen, lijfrente of andere soortgelijke beloning een afkoopsom wordt betaald vóór de datum waarop het pensioen, de lijfrente of andere soortgelijke beloning ingaat.
4. Een pensioen, lijfrente of andere soortelijke beloning wordt geacht afkomstig te zijn uit een Verdragsluitende Staat indien en voor zover de met het pensioen, lijfrente of een andere soortgelijke beloning samenhangende bijdragen of betalingen, dan wel de aanspraken op dit pensioen, deze lijfrente of andere soortgelijke beloning in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale faciliëring. De ingevolge dit artikel aan een Verdragsluitende Staat toegekende heffingsrechten worden op geen enkele wijze beperkt door de overdracht van een pensioen van een in een Verdragsluitende Staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij naar een in een andere Staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij.
Artikel 18 Overheidsfuncties
-
1.
a. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, betaald door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten verleend aan die Staat of dat staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, zijn slechts in die Staat belastbaar.
-
b. Deze salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden verleend en de natuurlijke persoon een inwoner is van die Staat die:
i. onderdaan is van die Staat; of
ii. niet uitsluitend voor het verlenen van de diensten inwoner van die Staat werd.
2. De bepalingen van de artikelen 14, 15, 16 en 17 zijn van toepassing op salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen ter zake van diensten verleend in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.
Artikel 19 Studenten
Vergoedingen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon die inwoner is of onmiddellijk voorafgaande aan zijn bezoek aan een Verdragsluitende Staat inwoner was van de andere Verdragsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die Staat.
Artikel 20 Overige inkomsten
1. Bestanddelen van het inkomen die worden verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat die de uiteindelijk gerechtigde is, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.
2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
3. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de personen die werkzaamheden hebben uitgevoerd waaruit inkomsten zoals bedoeld in het eerste lid worden verkregen, het betaalde bedrag voor dergelijke werkzaamheden het bedrag overschrijdt dat zonder zulk een verhouding tussen onafhankelijke personen zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van het eerste lid uitsluitend van toepassing op het laatstgenoemde bedrag. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van het Verdrag.
4. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid mogen bestanddelen van het inkomen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld en afkomstig zijn uit de andere Verdragsluitende Staat, ook in die andere Staat worden belast.
HOOFDSTUK IV METHODEN VOOR HET VERMIJDEN VAN DUBBELE BELASTING
Artikel 21 Vermijding van dubbele belasting
-
1. Dubbele belasting wordt in Nederland als volgt vermeden:
a. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Panama mogen worden belast.
b. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, eerste, derde, vierde en vijfde lid, artikel 7, eerste lid, artikel 10, negende lid, artikel 11, vijfde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 13, eerste en tweede lid, artikel 14, eerste en derde lid, artikel 17, eerste lid, artikel 18, eerste lid (onderdeel a) en artikel 20, tweede lid, van dit Verdrag in Panama mogen worden belast en die in de in onderdeel a bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze bestanddelen van het inkomen vrij door een vermindering op zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden bedoelde bestanddelen van het inkomen geacht te zijn begrepen in het bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
-
c. Nederland verleent voorts een vermindering op de aldus berekende Nederlandse belasting voor de bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 10, tweede en elfde lid, artikel 13, vierde, vijfde, zesde en zevende lid, artikel 15, eerste lid, artikel 16, eerste en tweede lid, artikel 17, derde lid en artikel 20, vierde lid, van dit Verdrag in Panama mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze vermindering is gelijk aan de in Panama over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt, indien de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting daarin voorzien, niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest waarvoor Nederland een vermindering verleent uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting.
Dit onderdeel zal een tegemoetkoming nu of in de toekomst verleend uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting niet beperken, echter uitsluitend voor zover het de berekening van het bedrag van de vermindering op de Nederlandse belasting betreft die betrekking heeft op de som van inkomsten afkomstig uit meer dan een land en de voortwenteling van de belasting betaald in Panama op bedoelde bestanddelen van het inkomen naar de volgende jaren.
d. Niettegenstaande de bepalingen van onderdeel b, verleent Nederland een vermindering op de Nederlandse belasting voor de in Panama betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 7, eerste lid, artikel 10, negende lid, artikel 11, vijfde lid, artikel 12, vierde lid, en artikel 20, tweede lid, van dit Verdrag in Panama mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de onderdeel a bedoelde grondslag zijn begrepen, indien en voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een vermindering verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander land over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting. Voor de berekening van deze vermindering zijn de bepalingen van onderdeel c van dit artikel van overeenkomstige toepassing.
-
2. In Panama wordt dubbele belasting als volgt vermeden:
a. Indien een inwoner van Panama inkomsten verwerft die in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag in Nederland mogen worden belast, worden deze inkomsten door Panama vrijgesteld van belasting.
b. Indien inkomsten verworven door een inwoner van Panama in overeenstemming met een bepaling van dit Verdrag in Panama van belasting zijn vrijgesteld, kan Panama bij de berekening van het bedrag van de belasting over de overige inkomsten of het overige vermogen van deze inwoner de vrijgestelde inkomsten niettemin in aanmerking nemen.
Artikel 22 Non-discriminatie
1. Onderdanen van een Verdragsluitende Staat worden in de andere Verdragsluitende Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
2. Staatlozen die inwoner zijn van een Verdragsluitende Staat worden in geen van de Verdragsluitende Staten aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van de betreffende Staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot de woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen.
3. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een Verdragsluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere Verdragsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.
4. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, zevende lid, artikel 12, zesde lid, of artikel 20, derde lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty’s en andere uitgaven betaald door een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat.
5. Ondernemingen van een Verdragsluitende Staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Verdragsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
-
6. Bijdragen die door of namens een natuurlijke persoon die een dienstbetrekking uitoefent of als zelfstandige werkzaam is in een Verdragsluitende Staat, zijn betaald aan een voor de belastingheffing in de andere Verdragsluitende Staat erkende pensioenregeling, worden voor de belastingheffing in de eerstbedoelde Staat op dezelfde wijze behandeld als een bijdrage betaald aan een in die eerstbedoelde Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling, mits:
a. die natuurlijke persoon reeds bijdroeg aan de pensioenregeling voordat hij inwoner van de eerstbedoelde Staat werd; en
b. de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde Staat van oordeel is dat de pensioenregeling over het algemeen gelijkwaardig is met een door die Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling.
Voor de toepassing van dit lid omvat „pensioenregeling” mede een pensioenregeling die in het leven is geroepen uit hoofde van een publiek socialezekerheidsstelsel.
7. De bepalingen van dit artikel zijn, niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.
Artikel 23 Regeling voor onderling overleg
1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 22, eerste lid, aan die van de Verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat te regelen teneinde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijn of eventuele andere termijnen in de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten.
3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen die niet in het Verdrag zijn geregeld.
4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks, waaronder via een gezamenlijke commissie bestaande uit henzelf of hun vertegenwoordigers, met elkaar in verbinding stellen teneinde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.
5. De bevoegde autoriteiten kunnen ook overeenstemming bereiken over andere vormen van geschillenregeling indien geen onderlinge overeenstemming kan worden bereikt.
Artikel 24 Uitwisseling van inlichtingen
1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die naar verwachting van belang zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag of voor de administratie of de tenuitvoerlegging van de nationale wetgeving met betrekking tot belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de Verdragsluitende Staten, of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2.
2. Alle uit hoofde van het eerste lid door een Verdragsluitende Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechte lijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de in het eerste lid bedoelde belastingen, of het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruikmaken. Zij mogen de inlichtingen bekendmaken in openbare rechtszittingen of in gerechtelijke beslissingen.
-
3. In geen geval worden de bepalingen van het eerste en tweede lid van dit artikel zo uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:
a. administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving en administratieve praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
b. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale administratieve gang van zaken van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
c. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).
4. Indien inlichtingen worden verzocht door een Verdragsluitende Staat in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere Verdragsluitende Staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van inlichtingen aan om de verlangde inlichtingen te verkrijgen, ongeacht het feit dat de andere Staat ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over dergelijke inlichtingen behoeft te beschikken. Op de in de vorige zin vervatte verplichting zijn de beperkingen van het derde lid van toepassing, maar deze beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een Verdragsluitende Staat toegestaan is uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal belang heeft bij dergelijke inlichtingen te weigeren inlichtingen te verstrekken.
5. De bepalingen van het derde lid mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een Verdragsluitende Staat toegestaan is het verschaffen van inlichtingen te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de betreffende gegevens berusten bij een bank, andere financiële instellingen, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon.
Artikel 25 Leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten
1. De bepalingen in dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
2. Voor de toepassing van het Verdrag wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat of in een derde Staat en die een onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen is onderworpen als inwoners van die Staat.
3. Het Verdrag is niet van toepassing op internationale organisaties, op hun organen of functionarissen, noch op leden van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een derde Staat, die in een Verdragsluitende Staat verblijven, indien zij in die Staat niet aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen zijn onderworpen als inwoners van die Staat.
Artikel 26 Uitbreiding tot andere gebieden
1. Dit Verdrag kan, hetzij in zijn geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot de delen van het Koninkrijk der Nederlanden die niet in Europa zijn gelegen, indien de desbetreffende delen belastingen heffen die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Een dergelijke uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.
2. Tenzij anders is overeengekomen, brengt de beëindiging van het Verdrag niet met zich mede, dat tevens de uitbreiding van het Verdrag tot enig land waartoe het ingevolge dit artikel is uitgebreid, wordt beëindigd.
3. Dit artikel vormt voor Panama geen beletsel, in plaats daarvan, een verdrag te sluiten ten aanzien van delen van het Koninkrijk der Nederlanden (zoals Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Saba, Bonaire en Sint Eustatius) anders dan Nederland.
Artikel 27 Maatregelen om oneigenlijk gebruik van dit Verdrag tegen te gaan
Niets in dit Verdrag doet afbreuk aan het recht van elke Verdragsluitende Partij haar nationale wetten en maatregelen toe te passen tot het voorkomen, ontmoedigen, vermijden of tegengaan van transacties, regelingen of praktijken die ten doel of tot gevolg hebben dat een persoon ten onrechte een belastingvoordeel wordt verleend. De Verdragsluitende Staten wijzen in onderlinge overeenstemming de desbetreffende nationale wetten en maatregelen aan.
HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN
Artikel 28 Inwerkingtreding
1. De Verdragsluitende Partijen stellen elkaar schriftelijk in kennis van de voltooiing van de interne procedures die in elke Verdragsluitende Staat vereist zijn voor de inwerkingtreding van dit Verdrag.
-
2. Het Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na de datum van ontvangst van de laatste in het eerste lid bedoelde kennisgevingen, en de bepalingen ervan zijn van toepassing:
a. met betrekking bronbelastingen, op inkomsten verkregen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin het Verdrag in werking treedt;
b. met betrekking tot inkomstenbelastingen en overige belastingen (anders dan bronbelastingen), op elk belastingjaar dat aanvangt op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin dit Verdrag in werking treedt;
-
c. met betrekking tot de uitwisseling van inlichtingen:
i. op strafrechtelijke belastingzaken op de datum van inwerkingtreding, evenwel ter zake van belastingtijdvakken beginnend op of na 1 januari van het jaar voorafgaande aan de inwerkingtreding van het Verdrag;
ii. op andere belastingzaken op de datum van inwerkingtreding ter zake van belastingtijdvakken beginnend op of na 1 januari na de inwerkingtreding van het Verdrag.
Artikel 29 Beëindiging
Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een Verdragsluitende Staat wordt beëindigd. Elk van de Verdragsluitende Staten kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar beginnend op of na het verstrijken van een periode van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag schriftelijk kennis te geven van de beëindiging. In dat geval houdt het Verdrag op van toepassing te zijn voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van de beëindiging is gedaan.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN te Den Haag op 6 oktober 2010, in tweevoud, in de Nederlandse, de Spaanse en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de teksten verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst doorslaggevend.
J. C. DE JAGER
JUAN CARLOS VARELA
Protocol bij het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en
de Republiek Panama tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen
van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen
Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen heden gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Panama, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van het Verdrag vormen.
I. Ad artikel 1
Niettegenstaande de bepalingen van artikel 1, beslissen de bevoegde autoriteiten van de Staten in onderling overleg in hoeverre een inwoner van een van de Verdragsluitende Staten die onder een bijzondere regeling valt geen aanspraak kan maken op de voordelen van dit Verdrag.
II. Ad artikel 3, eerste en tweede lid
Ingeval een lichaam dat voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld als zodanig in een Verdragsluitende Staat aan belasting is onderworpen, maar het inkomen van dat lichaam in de andere Verdragsluitende Staat als inkomen van de participanten of eigenaren van die eenheid (naar rato van hun gerechtigdheid) wordt belast, nemen de bevoegde autoriteiten dusdanige maatregelen dat dubbele belastingheffing of dubbele vrijstelling wordt voorkomen. Hiertoe kunnen de bevoegde autoriteiten overeenkomen te bepalen dat elke participant of eigenaar de belasting geheven op het niveau van het lichaam mag verrekenen, en kunnen zij tevens overeenstemming bereiken over de mogelijkheid af te zien van belastingheffing over de uitdeling van de winst uit een dergelijk lichaam aan zijn participanten of eigenaren.
III. Ad artikel 3, tweede lid, en artikel 23
Het is wel te verstaan dat indien de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in onderlinge overeenstemming een oplossing binnen de context van het Verdrag hebben bereikt voor gevallen waarin
a. artikel 3, tweede lid, wordt toegepast met betrekking tot de uitlegging van een in het Verdrag niet omschreven uitdrukking; of
b. sprake is van verschillen in kwalificatie (bijvoorbeeld van een bestanddeel van het inkomen of van een persoon)
en dit zou leiden tot dubbele belasting of dubbele vrijstelling, deze oplossing, na bekendmaking ervan door beide bevoegde autoriteiten, ook bindend zal zijn bij de toepassing van de bepalingen van het Verdrag in andere, gelijksoortige gevallen.
IV. Ad artikel 4
Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Verdragsluitende Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waarin het schip zijn thuishaven heeft.
V. Ad artikel 5, vijfde lid
Het is wel te verstaan dat het vijfde lid van artikel 5 zodanig dient te worden uitgelegd dat misbruik van het Verdrag wordt tegengegaan en dat het „force of attraction”-beginsel hieronder niet wordt begrepen.
VI. Ad artikelen 5, 6, 7 en 13
Het is wel te verstaan dat rechten tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden beschouwd als onroerende zaken die zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat op wiens zeebodem en de ondergrond daarvan deze rechten betrekking hebben, alsmede dat deze rechten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die Staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.
VII. Ad artikel 7
Ter zake van de toerekening van winst aan vaste inrichtingen vormen de bepalingen van dit Verdrag geen beletsel voor de toepassing van de herziene goedgekeurde OESO-benadering op de overeengekomen tekst.
VIII. Ad artikel 7
Indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat goederen of koopwaar verkoopt of een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, worden de voordelen van die vaste inrichting niet worden bepaald op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, doch slechts op basis van dat deel van de inkomsten van de onderneming dat aan de werkelijke werkzaamheden van de vaste inrichting voor die verkopen of die bedrijfsuitoefening is toe te rekenen.
Met name bij overeenkomsten betreffende het toezicht op, de levering, installatie of constructie van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting of gebouwen alsmede bij openbare werken, worden, indien de onderneming een vaste inrichting heeft, de voordelen van die vaste inrichting niet bepaald op basis van het totale bedrag van de overeenkomst, doch slechts op basis van dat deel van de overeenkomst dat werkelijk wordt uitgevoerd door de vaste inrichting in de Verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting is gevestigd. De voordelen die betrekking hebben op het deel van de overeenkomst dat wordt uitgevoerd door het hoofdkantoor van de onderneming, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de onderneming inwoner is.
IX. Ad artikel 7
Vergoedingen voor technische diensten, waaronder begrepen studies of onderzoeken van wetenschappelijke, geologische of technische aard, of voor diensten van adviserende of toezichthoudende aard, worden aangemerkt als vergoedingen waarop de bepalingen van artikel 7 van toepassing zijn.
X. Ad Artikel 7 en 28
Alle diensten (of delen van diensten) die door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat worden verleend voor de inwerkingtreding van dit Verdrag, mogen in die andere Staat op netto- of brutobasis (d.w.z. bronbelastingen) worden belast, binnen de in de nationale belastingwetgeving vastgestelde grenzen, zonder de bepalingen van artikel 7 in aanmerking te nemen.
XI. Ad artikel 10
a. De in het tweede en derde lid voorziene verlaagde tarieven zijn niet van toepassing op dividenden op niet geregistreerde aandelen aan toonder.
b. In geval van aandelen aan toonder die zijn omgezet naar aandelen op naam, zijn de in het tweede en derde lid voorziene verlaagde tarieven van toepassing met betrekking tot dividenduitdelingen betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat mits de aldus omgezette aandelen gedurende een tijdvak van ten minste 12 maanden voorafgaande aan de dividenduitdeling als aandelen op naam in zijn bezit waren.
XII. Ad artikel 10, achtste lid, en artikel 11, vierde lid
Niettegenstaande artikel 10, achtste lid, en artikel 11, vierde lid, is het wel te verstaan dat inkomsten uit schuldvorderingen worden beschouwd als dividenden, als bedoeld in artikel 10, achtste lid, mits de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waaruit deze inkomsten afkomstig zijn deze inkomsten op dezelfde wijze aan belastingheffing onderwerpt als inkomsten uit aandelen aan de hand van een combinatie van ten minste twee van de volgende criteria:
a. de aflossingsdatum van de schuldvordering;
b. de mate waarin de hoogte van de vergoeding of de verschuldigdheid van de vergoeding afhangt van de winst of de uitdelingen van de winst van de schuldenaar of van een onderneming die verbonden is met de schuldenaar; of
c. de rangorde van de schuldvordering.
XIII. Ad artikelen 10, 11 en 12
Indien aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van de artikelen 10, 11 of 12 mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van drie jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.
XIV. Ad artikel 12
In het geval van royalty’s die door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de andere Verdragsluitende Staat worden verkregen, mag deze inwoner ervoor kiezen op nettobasis te worden belast als ware hij/zij een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat. De keuze kan worden uitgeoefend na de toepassing van de in artikel 12, tweede lid, beschreven bronbelasting op het brutobedrag. De bevoegde autoriteiten stellen de administratieve maatregelen vast die nodig zijn om deze bepaling uit te voeren.
XV. Ad artikelen 10 en 13
Het is wel te verstaan dat inkomsten die worden ontvangen in verband met de (gehele of gedeeltelijke) liquidatie van een lichaam of een inkoop van eigen aandelen of een inkoop of afkoop van eigen winstbewijzen door een lichaam, worden behandeld als inkomsten uit aandelen en niet als vermogenswinsten.
XVI. Ad artikel 23
De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen ter zake van een overeengekomen regeling in het kader van een procedure voor onderling overleg als bedoeld in artikel 23, tevens overeenkomen dat de Staat waar ingevolge eerdergenoemde regeling sprake is van een additionele belastingheffing, met betrekking tot deze additionele belastingheffing geen belastingverhogingen, bestuursrechtelijke boetes, interest en kosten zal opleggen, voor zover in de andere Staat ingevolge de regeling sprake is van een overeenkomstige vermindering van belasting, en in die Staat geen betaling van interest verschuldigd is met betrekking tot een dergelijke vermindering van belasting.
XVII. Ad artikel 24
a. Het is wel te verstaan dat uitsluitend om uitwisseling van inlichtingen zal worden verzocht nadat de verzoekende Verdragsluitende Staat alle gebruikelijke bronnen heeft geraadpleegd om inlichtingen te verkrijgen die beschikbaar zijn volgens de nationale belastingprocedure.
b. Het is wel te verstaan dat de in artikel 24 voorziene administratieve bijstand geen maatregelen omvat die uitsluitend gericht zijn op het enkel verzamelen van bewijsstukken, wanneer het onwaarschijnlijk is dat de verzochte inlichtingen van belang zullen zijn voor het toezicht op of beheer van belastingaangelegenheden van een willekeurige belastingbetaler in een Verdragsluitende Staat („fishing expeditions”).
-
c. Het is wel te verstaan dat de belastingautoriteiten van de verzoekende Staat de volgende informatie verstrekken aan de belastingautoriteiten van de aangezochte Staat wanneer zij uit hoofde van artikel 24 van het Verdrag verzoeken om inlichtingen:
i. de naam en het adres van de persoon of personen op wie de controle of het onderzoek betrekking heeft en, indien beschikbaar, andere gegevens om de identificatie van die persoon of personen te vergemakkelijken, zoals geboortedatum, burgerlijke staat en fiscaal nummer;
ii. het tijdvak waarvoor om de inlichtingen wordt verzocht;
iii. een verklaring omtrent de gewenste inlichtingen, met inbegrip van de aard en de vorm waarin de verzoekende Staat de inlichtingen van de aangezochte Staat wenst te ontvangen;
iv. het fiscale doel waarvoor om de inlichtingen wordt verzocht;
v. de naam en adresgegevens van personen van wie verondersteld wordt dat zij in het bezit zijn van de verzochte inlichtingen.
d. Het is voorts wel te verstaan dat artikel 24 van het Verdrag de Verdragsluitende Staten niet verplicht automatisch of spontaan inlichtingen uit te wisselen.
e. Het is wel te verstaan dat in het geval van het uitwisselen van inlichtingen de administratieve procedures ten aanzien van de rechten van belastingbetalers voorzien in de aangezochte Verdragsluitende Staat van toepassing blijven voordat de inlichtingen aan de verzoekende Verdragsluitende Staat worden verzonden. Deze procedures omvatten het in kennis stellen van de persoon omtrent het verzoek om inlichtingen van de andere Verdragsluitende Staat en het voorzien in de mogelijkheid voor de persoon een standpunt in te dienen bij en voor te leggen aan de belastingadministratie alvorens deze een antwoord aan de Verzoekende Staat geeft. Het is voorts wel te verstaan dat deze bepaling bedoeld is om te waarborgen dat de belastingbetaler een eerlijke procedure krijgt en niet gericht is op het voorkomen of onnodig vertragen van de uitwisseling van inlichtingen.
f. Na een tijdvak van vijf jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag evalueren de Verdragsluitende Staten deze bepaling en treden zij, indien noodzakelijk, in onderhandeling ten behoeve van herziening ervan.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.
GEDAAN te Den Haag op 6 oktober 2010, in tweevoud, in de Nederlandse, de Spaanse en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de teksten verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst doorslaggevend.
J. C. DE JAGER
JUAN CARLOS VARELA
D. PARLEMENT
Het Verdrag, met Protocol, behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag, met Protocol, kan worden gebonden.
G. INWERKINGTREDING
De bepalingen van het Verdrag, met Protocol, zullen ingevolge artikel 28, tweede lid, van het Verdrag en de preambule van het Protocol in werking treden op de eerste dag van de tweede maand na de datum van ontvangst van de laatste kennisgeving waarbij de Verdragsluitende Partijen elkaar schriftelijk in kennis hebben gesteld van de voltooiing van de interne procedures die in elke Verdragsluitende Staat vereist zijn voor de inwerkingtreding van het Verdrag.
Uitgegeven de zevenentwintigste januari 2011.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
U. ROSENTHAL
B. TEKST1)
Convention between the Kingdom of the Netherlands and the Republic
of Panama for the avoidance of double taxation and the prevention of fiscal
evasion with respect to taxes on income
The Kingdom of the Netherlands
and
the Republic of Panama,
Desiring that a convention for the avoidance of double taxation and the prevention of fiscal evasion with respect to taxes on income be concluded by both States;
Have agreed as follows:
CHAPTER I SCOPE OF THE CONVENTION
Article 1 Persons covered
This Convention shall apply to persons who are residents of one or both of the Contracting States
Article 2 Taxes covered
1. This Convention shall apply to taxes on income imposed on behalf of a Contracting State or of its political subdivisions or local authorities, irrespective of the manner in which they are levied.
2. There shall be regarded as taxes on income all taxes imposed on total income, or on elements of income, including taxes on gains from the alienation of movable or immovable property, taxes on the total amounts of wages or salaries paid by enterprises, as well as taxes on capital appreciation.
-
3. The existing taxes to which the Convention shall apply are in particular:
-
a) in the Netherlands:
– de inkomstenbelasting (income tax);
– de loonbelasting (wages tax);
– de vennootschapsbelasting (company tax), including the Government share in the net profits of the exploitation of natural resources levied pursuant to the Mijnbouwwet (Mining Act);
– de dividendbelasting (dividend tax);
(hereinafter referred to as “Netherlands tax”);
-
b) in Panama:
– The impuesto sobre la renta provided in the Código Fiscal, Libro IV, Título I, and its related decrees and regulations
(hereinafter referred to as “Panamanian tax”).
-
4. The Convention shall apply also to any identical or substantially similar taxes that are imposed after the date of signature of the Convention in addition to, or in place of, the existing taxes. The competent authorities of the Contracting States shall notify each other of any significant changes that have been made in their taxation laws.
CHAPTER II DEFINITIONS
Article 3 General definitions
-
1. For the purposes of this Convention, unless the context otherwise requires:
a) the terms “a Contracting State” and “the other Contracting State” mean the Kingdom of the Netherlands (the Netherlands) or Panama, as the context requires;
b) the term “the Netherlands” means the part of the Kingdom of the Netherlands that is situated in Europe, including its territorial sea, and any area beyond the territorial sea within which the Netherlands, in accordance with international law, exercises jurisdiction or sovereign rights;
c) the term “Panama” means the Republic of Panama and, when used in a geographical sense, means the territory of the Republic of Panama, including inland waters, its airspace, the territorial sea and any area outside the territorial sea upon which, in accordance with International Law and on application of its domestic legislation, the Republic of Panama exercises, or may exercise in the future, jurisdiction or sovereign rights with respect to the seabed, its subsoil and superjacent waters, and their natural resources;
d) the term “person” includes an individual, a company and any other body of persons;
e) the term “company” means any body corporate or any entity that is treated as a body corporate for tax purposes;
f) the term “enterprise’’ applies to the carrying on of any business;
g) the terms “enterprise of a Contracting State” and “enterprise of the other Contracting State” mean respectively an enterprise carried on by a resident of a Contracting State and an enterprise carried on by a resident of the other Contracting State;
h) the term “international traffic” means any transport by a ship or aircraft operated by an enterprise of a Contracting State, except when the ship or aircraft is operated solely between places in the other Contracting State;
-
i) the term “competent authority” means:
(i) in the Netherlands: the Minister of Finance or his authorised representative;
(ii) in Panama: the Ministerio de Economía y Finanzas or its authorised representative;
j) the term “national” means any individual possessing the nationality of a Contracting State and any legal person, partnership or association deriving its status as such from the laws in force in that Contracting State;
k) the term “business” includes the performance of professional services and of other activities of an independent character;
l) the term “criminal tax matters” means tax matters involving intentional conduct which is liable to prosecution under the criminal laws of the Contracting State requesting information.
2. As regards the application of the Convention at any time by a Contracting State, any term not defined therein shall, unless the context otherwise requires, have the meaning that it has at that time under the law of that State for the purposes of the taxes to which the Convention applies, any meaning under the applicable tax laws of that State prevailing over a meaning given to the term under other laws of that State.
Article 4 Resident
1. For the purposes of this Convention, the term “resident of a Contracting State” means any person who, under the laws of that State, is liable to income tax therein by reason of his domicile, residence, place of incorporation, place of management or any other criterion of a similar nature, and also includes that State and any political subdivision or local authority thereof. This term, however, does not include any person who is liable to tax in that State in respect only of income from sources in that State situated therein.
2. A person, other than an individual, which has its place of incorporation or its place of management in a Contracting State, shall be deemed to be liable to tax in that State provided that income derived by that person is treated under the tax laws of that State as the income of that person and not as the income of its beneficiaries, members or participants.
-
3. Where by reason of the provisions of paragraph 1 an individual is a resident of both Contracting States, then his status shall be determined as follows:
a) he shall be deemed to be a resident only of the State in which he has a permanent home available to him; if he has a permanent home available to him in both Contracting States, he shall be deemed to be a resident only of the Contracting State with which his personal and economic relations are closer (centre of vital interests);
b) if the State in which he has his centre of vital interests cannot be determined, or if he has not a permanent home available to him in either Contracting State, he shall be deemed to be a resident only of the State in which he has an habitual abode.
c) if he has an habitual abode in both States or in neither of them, he shall be deemed to be a resident only of the State of which he is a national;
d) if the residence status of an individual cannot be determined in accordance with the provisions of subparagraphs a), b) and c) above, then, the competent authorities of the Contracting States shall settle the question by mutual agreement.
4. Where by reason of the provisions of paragraph 1 a person other than an individual is a resident of both Contracting States, then it shall be deemed to be a resident only of the State in which its place of effective management is situated.
Article 5 Permanent establishment
1. For the purposes of this Convention, the term “permanent establishment” means a fixed place of business through which the business of an enterprise is wholly or partly carried on.
-
2. The term “permanent establishment” includes especially:
a) a place of management;
b) a branch;
c) an office;
d) a factory;
e) a workshop;
f) a mine, an oil or gas well, a quarry or any other place of extraction of natural resources; and
g) an agricultural, pastoral or forestry property.
-
3. Likewise the term “permanent establishment” encompasses:
a) a building site, a construction, assembly or installation project, or supervisory activities in connection therewith, constitutes a permanent establishment but only where such site, project or activities continue for a period or periods exceeding in the aggregate of more than 183 days within any twelve-month period.
b) the rendering of services in a Contracting State, including consulting services, by an enterprise through employees or other personnel engaged by the enterprise, but only where these employees or personnel are present in that Contracting State for the performance of the same or connected project, during a period or periods aggregating more than 90 days in any twelve month period.
c) the use of a structure, installations, drilling rig, ship or other like substantial equipment: for the exploration for, or exploitation of, natural resources; or in activities connected with that exploration or exploitation for a period or periods exceeding 90 days in any twelve month period.
-
4. Notwithstanding the preceding provisions of this Article, where an enterprise of a Contracting State carries on activities in the other Contracting State in connection with the exploration or exploitation of the seabed or any area below or above the seabed and their natural resources situated in that other State for a period of at least in the aggregate 30 days in any twelve month period, it shall be deemed to carry on such activities through a permanent establishment that the enterprise has in the other State, unless the activities are limited to those mentioned in paragraph 6. Activities in connection with the exploration or exploitation of the seabed or any area below or above the seabed and their natural resources shall be deemed not to include:
a) towing or anchor handling by ships primarily designed for that purpose and any other activities performed by such ships; and
b) the transport of supplies or personnel by ships or aircraft in international traffic.
5. For the purposes of determining the duration of activities under paragraph 3 and 4, the period during which activities are carried on in a Contracting State by an enterprise associated with another enterprise shall be aggregated with the period during which activities are carried on by the enterprise with which it is associated if the first-mentioned activities are connected with the activities carried on in that State by the last-mentioned enterprise, provided that any period during which two or more associated enterprises are carrying on concurrent activities is counted only once. An enterprise shall be deemed to be associated with another enterprise if one is controlled directly or indirectly by the other, or if both are controlled directly or indirectly by a third person or persons.
-
6. Notwithstanding the preceding provisions of this Article, the term “permanent establishment” shall be deemed not to include:
a) the use of facilities solely for the purpose of storage, display or delivery of goods or merchandise belonging to the enterprise;
b) the maintenance of a stock of goods or merchandise belonging to the enterprise solely for the purpose of storage, display or delivery;
c) the maintenance of a stock of goods or merchandise belonging to the enterprise solely for the purpose of processing by another enterprise;
d) the maintenance of a fixed place of business solely for the purpose of purchasing goods or merchandise or of collecting information, for the enterprise;
e) the maintenance of a fixed place of business solely for the purpose of carrying on, for the enterprise, any other activity of a preparatory or auxiliary character;
f) the maintenance of a fixed place of business solely for any combination of activities mentioned in subparagraphs a) to e), provided that the overall activity of the fixed place of business resulting from this combination is of a preparatory or auxiliary character.
-
7. Notwithstanding the provisions of paragraphs 1, 2, 3 and 4, where a person, other than an agent of an independent status to whom paragraph 8 applies, is acting in a Contracting State on behalf of an enterprise of the other Contracting State and has, and habitually exercises, in a Contracting State an authority to conclude contracts in the name of the enterprise, that enterprise shall be deemed to have a permanent establishment in the first mentioned State with respect to any activities that said person undertakes for the enterprise if said person:
a) has, and habitually exercises, in that Contracting State an authority to conclude contracts in the name of the enterprise, unless the activities of such person are limited to those mentioned in paragraph 6 which, if exercised through a fixed place of business, would not make this fixed place of business a permanent establishment under the provisions of that paragraph; or
b) has no such powers, but habitually maintains in the first mentioned State a warehouse for goods or merchandise which is regularly used to deliver goods or merchandise in the name of the enterprise, if the goods or merchandise are sold in the Contracting State where the warehouse is located.
8. An enterprise shall not be deemed to have a permanent establishment in a Contracting State merely because it carries on business in that State through a broker, general commission agent or any other agent of an independent status, provided that such persons are acting in the ordinary course of their business. Notwithstanding the above, when such agent performs all or almost all of his activities in the name of said enterprise, and the enterprise and the agent are united in their commercial or financial relationships by imposed or accepted conditions that differ from the conditions that would be established by independent parties, it will not be considered as an independent agent with regards to this paragraph.
9. The fact that a company which is a resident of a Contracting State controls or is controlled by a company which is a resident of the other Contracting State, or which carries on business in that other State (whether through a permanent establishment or otherwise), shall not of itself constitute either company a permanent establishment of the other.
CHAPTER III TAXATION OF INCOME
Article 6 Income from immovable property
1. Income derived by a resident of a Contracting State from immovable property (including income from agriculture or forestry) situated in the other Contracting State may be taxed in that other State.
2. The term “immovable property” shall have the meaning which it has under the law of the Contracting State in which the property in question is situated. The term shall in any case include property accessory to immovable property, livestock and equipment used in agriculture and forestry, rights to which the provisions of general law respecting landed property apply, usufruct of immovable property and rights to variable or fixed payments as consideration for the working of, or the right to work, mineral deposits, sources and other natural resources; ships and aircraft shall not be regarded as immovable property.
3. The provisions of paragraph 1 shall apply to income derived from the direct use, letting, or use in any other form of immovable property.
4. Whereby the ownership of shares, participations or other rights in an enterprise or any other legal person attributes directly or indirectly to a resident of a Contracting State right to the use of immovable property situated in the other Contracting State that said entity or legal person possesses therein, the income derived by the owner of the shares, participations or rights as a result of the direct use, letting, or use in any other form of said property, may be taxed in the Contracting State in which the immovable property is situated, to the same extent to which the owner of such rights would be taxed if he were a resident of that other State.
5. The provisions of paragraphs 1, 3 and 4 shall also apply to the income from immovable property of an enterprise.
Article 7 Business profits
1. The profits of an enterprise of a Contracting State shall be taxable only in that State unless the enterprise carries on business in the other Contracting State through a permanent establishment situated therein. If the enterprise carries on business as aforesaid, the profits of the enterprise may be taxed in the other State but only so much of them as is attributable to that permanent establishment.
2. Subject to the provisions of paragraph 3, where an enterprise of a Contracting State carries on business in the other Contracting State through a permanent establishment situated therein, there shall in each Contracting State be attributed to that permanent establishment the profits which it might be expected to make if it were a distinct and separate enterprise engaged in the same or similar activities under the same or similar conditions and dealing wholly independently with the enterprise of which it is a permanent establishment.
3. In determining the profits of a permanent establishment, there shall be allowed as deductions expenses which are incurred for the purposes of the permanent establishment, including executive and general administrative expenses so incurred, whether in the State in which the permanent establishment is situated or elsewhere.
4. Insofar as it has been customary in a Contracting State to determine the profits to be attributed to a permanent establishment on the basis of an apportionment of the total profits of the enterprise to its various parts, nothing in paragraph 2 shall preclude that Contracting State from determining the profits to be taxed by such an apportionment as may be customary; the method of apportionment adopted shall, however, be such that the result shall be in accordance with the principles contained in this Article.
5. No profits shall be attributed to a permanent establishment by reason of the mere purchase by that permanent establishment of goods or merchandise for the enterprise.
6. For the purposes of the preceding paragraphs, the profits to be attributed to the permanent establishment shall be determined by the same method year by year unless there is good and sufficient reason to the contrary.
7. Where profits include items of income which are dealt with separately in other Articles of this Convention, then the provisions of those Articles shall not be affected by the provisions of this Article.
Article 8 Shipping and air transport
1. The provisions of this Convention shall not affect the application of the Convention between the Kingdom of the Netherlands and the Republic of Panama for the Avoidance of Double Taxation with respect to enterprises operating ships or aircraft in international traffic, signed at the Hague on the 28th of April 1997.
2. The provisions of this Convention shall not apply with regards to the taxes, tolls, duties or similar payments that might be applicable upon crossing the Panama Canal.
Article 9 Associated enterprises
-
1. Where:
a) an enterprise of a Contracting State participates directly or indirectly in the management, control or capital of an enterprise of the other Contracting State, or
b) the same persons participate directly or indirectly in the management, control or capital of an enterprise of a Contracting State and an enterprise of the other Contracting State,
and in either case conditions are made or imposed between the two enterprises in their commercial or financial relations which differ from those which would be made between independent enterprises, then any profits which would, but for those conditions, have accrued to one of the enterprises, but, by reason of those conditions, have not so accrued, may be included in the profits of that enterprise and taxed accordingly. It is understood, however, that the fact that associated enterprises have concluded arrangements, such as cost sharing arrangements or general services agreements, for or based on the allocation of executive, general administrative, technical and commercial expenses, research and development expenses and other similar expenses, is not in itself a condition as meant in the preceding sentence.
2. Where a Contracting State includes in the profits of an enterprise of that State – and taxes accordingly – profits on which an enterprise of the other State has been charged to tax in that other State and the profits so included are profits which would have accrued to the enterprise of the first-mentioned State if the conditions made between the two enterprises had been those which would have been made between independent enterprises, then that other State may make an appropriate adjustment to the amount of the tax charged therein on those profits. In determining such adjustment, due regard shall be had to the other provisions of this Convention and the competent authorities of the Contracting States shall, if necessary, consult each other.
Article 10 Dividends
1. Dividends paid by a company which is a resident of a Contracting State to a resident of the other Contracting State may be taxed in that other State.
2. However, such dividends may also be taxed in the Contracting State of which the company paying the dividends is a resident and according to the laws of that State, but if the beneficial owner of the dividend is a resident of the other Contracting State, the tax so charged shall not exceed 15 per cent of the gross amount of the dividends:
-
3. Notwithstanding the provisions of paragraph 2, the Contracting State of which the company paying the dividends is a resident shall not levy a tax on dividends paid by that company, if the beneficial owner of the dividends is:
-
a) a company, the capital of which is wholly or partly divided into shares and which is a resident of the other Contracting State and holds directly at least 15 per cent of the capital of the company paying the dividends, provided that:
(i) the shares of the company receiving the dividends are regularly traded on a recognised stock exchange; or
-
(ii) at least 50 per cent of the shares of the company receiving the dividends is owned directly or indirectly by one or more individuals who are residents of either Contracting State or by one or more companies the shares of which are regularly traded on a recognised stock exchange, but only if the last-mentioned companies:
(aa) are residents of either Contracting State; or
(bb) would be entitled to benefits which are similar to or more favourable than the benefits provided by this paragraph pursuant to a comprehensive arrangement for the avoidance of double taxation between their state of residence and the Contracting State from which the benefits of this paragraph are claimed or pursuant to a multilateral agreement to which their state of residence and the Contracting State from which the benefits of this paragraph are claimed, are a party; or
(iii) the company receiving the dividends is engaged in the active conduct of a trade or business in the Contracting State of which it is a resident (other than the activities of making or managing investments for the resident’s own account, unless these activities are banking or insurance carried on by a bank or an insurance company).
b) a Contracting State, or a political subdivision or local authority thereof;
-
c) a company, the capital of which is wholly or partly divided into shares, and which is a resident of the other Contracting State and holds directly at least 15 per cent of the capital of the company paying the dividends, provided that this company is a headquarters company for a multinational corporate group which provides a substantial portion of the overall supervision and administration of the group and which has, and exercises, independent discretionary authority to carry out these functions. A person shall be considered a headquarters company for this purpose only if:
(i) the corporate group consists of corporations resident in, and engaged in an active business in, at least five countries or five groupings of countries and the business activities carried on in each of the five countries (or five groupings of countries) generate at least 10 per cent of the gross income of the group; and
(ii) no more than 50 per cent of its gross income is derived from the Contracting State other than the Contracting State of which the headquarters company is a resident; or
d) a pension fund that is recognised and controlled according to the statutory provisions of a Contracting State.
-
-
4. Where a company fails to qualify for benefits under paragraph 3, it may however qualify if the competent authority of the Contracting State which has to grant the benefits determines that the establishment, acquisition or maintenance of the company does not have as its main purpose or one of its main purposes to secure the benefits of paragraph 3.
Such determination shall be based on all facts and circumstances including:
a) the nature and volume of the activities of the company in its country of residence in relation to the nature and volume of the dividends;
b) both the historical and the current ownership of the company; and
c) the business reasons for the company residing in its country of residence.
The competent authority of the Contracting State which has to grant the benefits shall consult with the competent authority of the other Contracting State before denying the benefits under this paragraph.
-
5. For the purposes of paragraph 3, the term “recognised stock exchange” means:
a) any of the stock exchanges in the member states of the European Union (EU);
b) the NASDAQ System and any stock exchange in the United States of America which is registered with the U.S. Securities and Exchange Commission as a national securities exchange under the U.S. Securities Exchange Act of 1934, the Mexican Stock Exchange (Bolsa Mexicana de Valores) and the Toronto Stock Exchange;
c) the Panama Stock Exchange; and
d) any other stock exchange agreed upon by the competent authorities of the Contracting States, provided that the purchase or sale of shares on the stock exchange is not implicitly or explicitly restricted to a limited group of investors.
6. The competent authorities of the Contracting States shall by mutual agreement settle the mode of application of paragraphs 2, 3 and 4.
7. The provisions of paragraphs 2, 3 and 4 shall not affect the taxation of the company in respect of the profits out of which the dividends are paid.
8. The term “dividends” as used in this Article means income from shares, “jouissance” shares or “jouissance” rights, mining shares, founders’ shares or other rights, not being debt-claims, participating in profits, as well as income from other corporate rights which is subjected to the same taxation treatment as income from shares by the laws of the State of which the company making the distribution is a resident.
9. The provisions of paragraphs 1, 2, 3, 4 and 11 shall not apply if the beneficial owner of the dividends, being a resident of a Contracting State, carries on business in the other Contracting State of which the company paying the dividends is a resident, through a permanent establishment situated therein, and the holding in respect of which the dividends are paid is effectively connected with such permanent establishment. In such case the provisions of Article 7 shall apply.
10. Where a company which is a resident of a Contracting State derives profits or income from the other Contracting State, that other State may not impose any tax on the dividends paid by the company, except insofar as such dividends are paid to a resident of that other State or insofar as the holding in respect of which the dividends are paid is effectively connected with a permanent establishment situated in that other State, nor subject the company’s undistributed profits to a tax on the company’s undistributed profits, even if the dividends paid or the undistributed profits consist wholly or partly of profits or income arising in such other State.
11. Notwithstanding the provisions of paragraphs 1, 2 and 10, dividends and distributions in regard of profit sharing certificates paid by a company which under the laws of a Contracting State is a resident of that State, to an individual who is a resident of the other Contracting State and who upon ceasing to be a resident of the first-mentioned State is taxed on the capital appreciation of shares, profits sharing certificates, call options and usufruct on shares and profit sharing certificates in and debt claims on a company for the period of resident of that individual for the period of residency of the first-mentioned State, may also be taxed in that State in accordance with the laws of that State, but only for a period of ten years after emigration of the individual.
Article 11 Interest
1. Interest arising in a Contracting State and beneficially owned by a resident of the other Contracting State may be taxed in that other State.
2. However, such interest may also be taxed in the Contracting State in which it arises and according to the laws of that State, but if the beneficial owner of the interest is a resident of the other Contracting State, the tax so charged shall not exceed 5 percent of the gross amount. The competent authorities of the Contracting States shall by mutual agreement settle the mode of application of this limitation.
-
3. Notwithstanding the provisions of paragraph 2, interest arising in a Contracting State and paid to a resident of the other Contracting State shall be taxable only in that other State, if
a) the beneficial owner of the interest is a Contracting State, the Central Bank of a Contracting State, any of its political subdivisions or local entities;
b) the interest is paid in relation with the sale on credit of merchandise or equipment to an enterprise of a Contracting State;
c) the interest is paid to other entities or bodies (including financial institutions) as a result of financing provided by such institutions or bodies in connection with agreements concluded between the Governments of the Contracting States; or
d) the beneficial owner of the interest is a pension fund that is recognised and controlled according to the statutory provisions of a Contracting State.
4. The term “interest” as used in this Article means income from debt-claims of every kind, whether or not secured by mortgage and whether or not carrying a right to participate in the debtor’s profits, and in particular, income from government securities and income from bonds or debentures, including premiums or prizes attaching to such securities, bonds or debentures, as well as guarantee fees and commissions connected therewith. Penalty charges for a late payment shall not be regarded as interest for the purpose of this Article.
5. The provisions of paragraphs 1 and 2 shall not apply if the beneficial owner of the interest, being a resident of a Contracting State, carries on business in the other Contracting State in which the interest arises, through a permanent establishment situated therein, and the debt-claim in respect of which the interest is paid is effectively connected with such permanent establishment. In such case the provisions of Article 7 shall apply.
6. Interest shall be deemed to arise in a Contracting State when the payer is a resident of that State. Where, however, the person paying the interest, whether he is a resident of a Contracting State or not, has in a Contracting State a permanent establishment in connection with which the indebtedness on which the interest is paid was incurred, and such interest is borne by such permanent establishment, then such interest shall be deemed to arise in the Contracting State in which the permanent establishment is situated.
7. Where, by reason of a special relationship between the payer and the beneficial owner of the interest or between both of them and some other person, the amount of the interest, having regard to the debt-claim for which it is paid, exceeds the amount which would have been agreed upon by the payer and the beneficial owner of the interest in the absence of such relationship, the provisions of this Article shall apply only to the last-mentioned amount. In such case, the excess part of the payments shall remain taxable according to the laws of each Contracting State, due regard being had to the other provisions of this Convention.
Article 12 Royalties
1. Royalties arising in a Contracting State and whose beneficial owner is a resident of the other Contracting State may be taxed in that other State.
2. However, such royalties may also be taxed in the Contracting State in which they arise and according to the laws of that State, but if the beneficial owner of the royalties is a resident of the other contracting State, the tax so charged shall not exceed 5 per cent of the gross amount of the royalties. The competent authorities of the Contracting States shall by mutual agreement settle the mode of application of this limitation.
3. The term “royalties” as used in this Article means payments of any kind received as a consideration for the use of, or the right to use, any copyright of literary, artistic or scientific work including software, cinematograph films, or films or tapes and other means of image or sound reproduction, any patent, trade mark, drawings, designs or models, plans, secret formulas or processes, or for the use of, or the right to use, industrial, commercial, or scientific equipment or for information concerning industrial commercial or scientific experience.
4. The provisions of paragraphs 1 and 2 shall not apply if the beneficial owner of the royalties, being a resident of a Contracting State, carries on business in the other Contracting State in which the royalties arise, through a permanent establishment situated therein, and the right or property in respect of which the royalties are paid is effectively connected with such permanent establishment or fixed base. In such case the provisions of Article 7 shall apply.
5. Royalties shall be deemed to arise in a Contracting State when the payer is a resident of that State. Where, however, the person paying the royalties, whether he is a resident of a Contracting State or not, has in a Contracting State a permanent establishment in connection with which the liability to pay the royalties was incurred, and such royalties are borne by the permanent establishment, then such royalties shall be deemed to arise in the Contracting State in which the permanent establishment base is situated.
6. Where, by reason of a special relationship between the payer and the beneficial owner or between both of them and some other person, the amount of the royalties, having regard to the use, right or information for which they are paid, exceeds the amount which would have been agreed upon by the payer and the beneficial owner in the absence of such relationship, the provisions of this Article shall apply only to the last-mentioned amount. In such case, the excess part of the payments shall remain taxable according to the laws of each Contracting State, due regard being had to the other provisions of this Convention.
Article 13 Capital gains
1. Gains derived by a resident of a Contracting State from the alienation of immovable property referred to in Article 6 and situated in the other Contracting State may be taxed in that other State.
2. Gains from the alienation of movable property forming part of the business property of a permanent establishment which an enterprise of a Contracting State has in the other Contracting State, including such gains from the alienation of such a permanent establishment (alone or with the whole enterprise), may be taxed in that other State.
3. Gains derived by an enterprise resident of a Contracting State from the alienation of ships or aircraft operated in international traffic or movable property pertaining to the operation of such ships or aircraft shall be taxable only in that Contracting State.
4. Gains derived by a an individual resident of a Contracting State from the alienation of shares or comparable interests in a company resident of the other Contracting State who has held more than 10 percent of the vote, value or capital stock in such company during the 12-month period prior to such alienation, may be taxed in that other State.
5. Gains derived by a resident of a Contracting State, other than an individual, from the alienation of shares or comparable interests in a company resident of the other Contracting State which has held more than 10 percent of the vote, value or capital stock in such company for a period not exceeding 24 months prior to such alienation may be taxed in that other State.
-
6. Gains derived by a resident of a Contracting State from the alienation of shares, other than shares which are traded on a recognised stock exchange, or other comparable interests deriving more than 90 per cent of their value directly or indirectly from immovable property situated in the other Contracting State, other than immovable property in which that company or the holders of those interests carry on their business, may be taxed in that other Contracting State. However, such gains shall be taxable only in the first-mentioned State where:
a) the resident owned less than 10 per cent of the shares or other comparable interests prior to the first alienation;
b) the gain is derived in the course of a corporate reorganisation, amalgamation, division or similar transaction; or
c) the resident is a pension fund that is recognised and controlled according to the statutory provisions of a Contracting State, provided that the gain is not derived from the carrying on of a business, directly or indirectly, by that pension fund.
7. Gains from the alienation of any property other than that referred to in paragraphs 1, 2, 3, 4, 5 and 6 shall be taxable only in the Contracting State of which the alienator is a resident.
Article 14 Income from employment
1. Subject to the provisions of Articles 15, 17 and 18, salaries, wages and other similar remuneration derived by a resident of a Contracting State in respect of an employment shall be taxable only in that State unless the employment is exercised in the other Contracting State. If the employment is so exercised, such remuneration as is derived therefrom shall be taxed in that other State.
-
2. Notwithstanding the provisions of paragraph 1, remuneration derived by a resident of a Contracting State in respect of an employment exercised in the other Contracting State shall be taxable only in the first-mentioned State if:
a) the recipient is present in the other State for a period or periods not exceeding in the aggregate 183 days in any twelve month period commencing or ending in the fiscal year concerned, and
b) the remuneration is paid by, or on behalf of, an employer who is not a resident of the other State, and
c) the remuneration is not borne by a permanent establishment which the employer has in the other State.
3. Notwithstanding the preceding provisions of this Article, remuneration derived in respect of an employment exercised aboard a ship or aircraft operated in international traffic, may be taxed in the Contracting State of which the enterprise that operates the ship or aircraft is a resident.
Article 15 Directors’ fees
1. Directors’ fee and other similar payments, derived by a resident of a Contracting State in his capacity as a member of the board of directors of a company which is a resident of the other Contracting State, may be taxed in that other State.
2. Where a company is a resident of the Netherlands, the term “member of the board of directors” includes both a managing director (“be stuurder”) and a supervisory director (“commissaris”). The terms managing and supervisory directors mean, respectively, persons who are charged with the general management of the company and persons who are charged with the supervision thereof.
Article 16 Entertainers and sportspersons
1. Notwithstanding the provisions of Articles 7 and 14, income derived by a resident of a Contracting State as an entertainer, such as a theatre, motion picture, radio or television artiste, or a musician, or as a sportsperson, from his personal activities as such exercised in the other Contracting State, may be taxed in that other State.
2. Where income in respect of personal activities exercised by an entertainer or a sportsperson in his capacity as such accrues not to the entertainer or sportsperson himself but to another person, that income may, notwithstanding the provisions of Articles 7 and 14, be taxed in the Contracting State in which the activities of the entertainer or sportsperson are exercised.
3. The provisions of paragraphs 1 and 2 shall not apply to income derived by a resident of a Contracting State from activities exercised in the other Contracting State, if the visit to that other State is supported at least by 75 percent by public funds of one or both of the Contracting States or political subdivisions or local authorities thereof, or takes place under a cultural agreement between the Governments of the Contracting States. In such case, the income shall be taxable only in the Contracting State of which the entertainer or sportsperson is a resident.
Article 17 Pensions, annuities and social security payments
1. Pensions, annuities and other similar remuneration, arising in a Contracting State and paid to a resident of the other Contracting State, may be taxed in the first-mentioned State. The preceding sentence shall also apply to pensions paid and other payments made under the provisions of the social security legislation of a Contracting State.
2. The term “annuity” means a stated sum payable periodically at stated times during life or during a specified or ascertainable period of time under an obligation to make payments in return for adequate and full consideration in money or money’s worth.
3. The provisions of this Article shall also apply in case a lump sum payment is made in lieu of a pension, an annuity or other similar remuneration before the date on which the pension, the annuity or other similar remuneration commences.
4. A pension, an annuity or other similar remuneration shall be deemed to be derived from a Contracting State if and insofar as the contributions or payments associated with the pension, annuity or similar remuneration, or the entitlements received from it qualified for tax relief in that State. The transfer of a pension from a pension fund or an insurance company in a Contracting State to a pension fund or an insurance company in another State shall not restrict in any way the taxing rights of the first-mentioned State under this Article.
Article 18 Government service
-
1.
a) Salaries, wages and other similar remuneration paid by a Contracting State or a political subdivision, or a local authority thereof, to an individual in respect of services rendered to that State or political subdivision or local authority shall be taxable only in that State.
-
b) However, such salaries, wages and other similar remuneration shall be taxable only in the other Contracting State if the services are rendered in that State and the individual is a resident of that State who:
(i) is a national of that State; or
(ii) did not become a resident of that State solely for the purpose of rendering the services.
2. The provisions of articles 14, 15, 16 and 17 shall apply to salaries, wages, and other similar remuneration in respect of services rendered in connection with a business carried on by a Contracting State or a political subdivision or a local authority thereof.
Article 19 Students
Payments which a student or business apprentice, who is or was immediately before visiting a Contracting State a resident of the other Contracting State and who is present in the first-mentioned State solely for the purpose of his education or training receives for the purpose of his maintenance, education or training shall not be taxed in that State, provided that such payments arise from sources outside that State.
Article 20 Other income
1. Items of income beneficially owned by a resident of a Contracting State, wherever arising, not dealt with in the foregoing Articles of this Convention shall be taxable only in that State.
2. The provisions of paragraph 1 shall not apply to income, other than income from immovable property as defined in paragraph 2 of Article 6, if the recipient of such income, being a resident of a Contracting State, carries on business in the other Contracting State through a permanent establishment situated therein and the right or property in respect of which the income is paid is effectively connected with such permanent establishment. In such case the provisions of Article 7 shall apply.
3. Where, by reason of a special relationship between the persons who have carried on activities from which income referred to in paragraph 1 are derived, the payment for such activities exceeds the amount which would have been agreed upon by independent persons, the provisions of paragraph 1 shall apply only to the last mentioned amount. In such case, the excess part of the payment shall remain taxable according to the law of each Contracting State, due regard being had to the other provisions of the Convention.
4. Notwithstanding the provisions of paragraphs 1 and 2, items of income derived by a resident of a Contracting State not dealt with in the foregoing articles of this Convention and arising in the other Contracting State may also be taxed in that other State.
CHAPTER IV METHODS FOR ELIMINATION OF DOUBLE TAXATION
Article 21 Elimination of double taxation
-
1. In the Netherlands, double taxation shall be eliminated as follows:
a) The Netherlands, when imposing tax on its residents, may include in the basis upon which such taxes are imposed the items of income which, according to the provisions of this Convention, may be taxed in Panama.
b) However, where a resident of the Netherlands derives items of income which according to paragraphs 1, 3, 4 and 5 of Article 6, paragraph 1 of Article 7, paragraph 9 of Article 10, paragraph 5 of Article 11, paragraph 4 of Article 12, paragraphs 1 and 2 of Article 13, paragraph 1 and 3 of Article 14, paragraph 1 of Article 17, paragraph 1 (subparagraph a) of Article 18 and paragraph 2 of Article 20 of this Convention may be taxed in Panama and are included in the basis referred to in subparagraph a), the Netherlands shall exempt such items of income by allowing a reduction of its tax. This reduction shall be computed in conformity with the provisions of the Netherlands law for the avoidance of double taxation. For that purpose the said items of income shall be deemed to be included in the amount of the items of income which are exempt from Netherlands tax under those provisions.
-
c) Further, the Netherlands shall allow a reduction from the Netherlands tax so computed for the items of income which according to paragraphs 2 and 11 of Article 10, paragraph 4, 5, 6 and 7 of Article 13, paragraph 1 of Article 15, paragraphs 1 and 2 of Article 16, paragraph 3 of Article 17 and paragraph 4 of Article 20 of this Convention may be taxed in Panama to the extent that these items are included in the basis referred to in paragraph 1. The amount of this reduction shall be equal to the tax paid in Panama on these items of income, but shall, in case the provisions of the Netherlands law for the avoidance of double taxation provide so, not exceed the amount of the reduction which would be allowed if the items of income so included were the sole items of income for which the Netherlands gives a reduction under the provisions of the Netherlands law for the avoidance of double taxation.
This subparagraph shall not restrict allowance now or hereafter accorded by the provisions of the Netherlands law for the avoidance of double taxation, but only as far as the calculation of the amount of the reduction of Netherlands tax is concerned with respect to the aggregation of income from more than one country and the carry forward of the tax paid in Panama on the said items of income to subsequent years.
d) Notwithstanding the provisions of subparagraph b), the Netherlands shall allow a reduction from the Netherlands tax for the tax paid in Panama on items of income which according to paragraph 1 of Article 7, paragraph 9 of Article 10, paragraph 5 of Article 11, paragraph 4 of Article 12 and paragraph 2 of Article 20 of this Convention may be taxed in Panama to the extent that these items are included in the basis referred to in subparagraph a), insofar as the Netherlands under the provisions of the Netherlands law for the avoidance of double taxation allows a reduction from the Netherlands tax of the tax levied in another country on such items of income. For the computation of this reduction the provisions of subparagraph c) of this Article shall apply accordingly.
-
2. In Panama, double taxation shall be eliminated as follows:
a) Where a resident of Panama derives income which, in accordance with the provisions of this Convention, may be taxed in the Netherlands, Panama will exempt such income from taxes.
b) Where in accordance with any provision of the Convention income derived by a resident of Panama is exempt from tax in Panama, Panama may nevertheless, in calculating the amount of tax on the remaining income or capital of such resident, take into account the exempted income.
Article 22 Non discrimination
1. Nationals of a Contracting State shall not be subjected in the other Contracting State to any taxation or any requirement connected therewith, which is other or more burdensome than the taxation and connected requirements to which nationals of that other State in the same circumstances, in particular with respect to residence, are or may be subjected. This provision shall, notwithstanding the provisions of Article 1, also apply to persons who are not residents of one or both of the Contracting States.
2. Stateless persons who are residents of a Contracting State shall not be subjected in either Contracting State to any taxation or any requirement connected therewith, which is other or more burdensome than the taxation and connected requirements to which nationals of the State concerned in the same circumstances, in particular with respect to residence, are or may be subjected.
3. The taxation on a permanent establishment which an enterprise of a Contracting State has in the other Contracting State shall not be less favourably levied in that other State than the taxation levied on enterprises of that other State carrying on the same activities. This provision shall not be construed as obliging a Contracting State to grant to residents of the other Contracting State any personal allowances, reliefs and reductions for taxation purposes on account of civil status or family responsibilities which it grants to its own residents.
4. Except where the provisions of paragraph 1 of Article 9, paragraph 7 of Article 11, paragraph 6 of Article 12, or paragraph 3 of article 20 apply, interest, royalties and other disbursements paid by an enterprise of a Contracting State to a resident of the other Contracting State shall, for the purpose of determining the taxable profits of such enterprise, be deductible under the same conditions as if they had been paid to a resident of the first-mentioned State.
5. Enterprises of a Contracting State, the capital of which is wholly or partly owned or controlled, directly or indirectly, by one or more residents of the other Contracting State, shall not be subjected in the first-mentioned State to any taxation or any requirement connected therewith which is other or more burdensome than the taxation and connected requirements to which other similar enterprises of the first-mentioned State are or may be subjected.
-
6. Contributions paid by, or on behalf of, an individual who exercises employment or self-employment a Contracting State to a pension plan that is recognised for tax purposes in the other Contracting State shall be treated in the same way for tax purposes in the first-mentioned State as a contribution paid to a pension scheme that is recognised for tax purposes in that first-mentioned State, provided that
a) such individual was contributing to such pension scheme before he became a resident of the first-mentioned State; and
b) the competent authority of the first-mentioned State agrees that the pension scheme generally corresponds to a pension plan recognised for tax purposes by that State.
For the purpose of this paragraph, “pension scheme” includes a pension scheme created under a public social security system.
7. The provisions of this Article shall, notwithstanding the provisions of Article 2, apply to taxes of every kind and description.
Article 23 Mutual agreement procedure
1. Where a person considers that the actions of one or both of the Contracting States result or will result for him in taxation not in accordance with the provisions of this Convention, he may, irrespective of the remedies provided by the domestic law of those States, present his case to the competent authority of the Contracting State of which he is a resident or, if his case comes under paragraph 1 of Article 22, to that of the Contracting State of which he is a national. The case must be presented within three years from the first notification of the action resulting in taxation not in accordance with the provisions of the Convention.
2. The competent authority shall endeavour, if the objection appears to it to be justified and if it is not itself able to arrive at a satisfactory solution, to resolve the case by mutual agreement with the competent authority of the other Contracting State, with a view to the avoidance of taxation which is not in accordance with the Convention. Any agreement reached shall be implemented notwithstanding the statute of limitations or any other time limit in the domestic law of the Contracting States.
3. The competent authorities of the Contracting States shall endeavour to resolve by mutual agreement any difficulties or doubts arising as to the interpretation or application of the Convention. They may also consult together for the elimination of double taxation in cases not provided for in the Convention.
4. The competent authorities of the Contracting States may communicate with each other directly, including through a joint commission consisting of themselves or their representatives, for the purpose of reaching an agreement in the sense of the preceding paragraphs.
5. The competent authorities may also agree on other forms of resolution when a mutual agreement can not be reached.
Article 24 Exchange of information
1. The competent authorities of the Contracting States shall exchange such information as is foreseeably relevant for carrying out the provisions of this Convention or to the administration or enforcement of the domestic laws concerning taxes of every kind and description imposed on behalf of the Contracting States, or of their political subdivisions or local authorities, insofar as the taxation thereunder is not contrary to the Convention. The exchange of information is not restricted by Articles 1 and 2.
2. Any information received under paragraph 1 by a Contracting State shall be treated as secret in the same manner as information obtained under the domestic laws of that State and shall be disclosed only to persons or authorities (including courts and administrative bodies) concerned with the assessment or collection of, the enforcement or prosecution in respect of, the determination of appeals in relation to the taxes referred to in paragraph 1, or the oversight of the above. Such persons or authorities shall use the information only for such purposes. They may disclose the information in public court proceedings or in judicial decisions.
-
3. In no case shall the provisions of paragraphs 1 and 2 be construed so as to impose on a Contracting State the obligation:
a) to carry out administrative measures at variance with the laws and administrative practice of that or of the other Contracting State;
b) to supply information which is not obtainable under the laws or in the normal course of the administration of that or of the other Contracting State;
c) to supply information which would disclose any trade, business, industrial, commercial or professional secret or trade process, or information the disclosure of which would be contrary to public policy (ordre public).
4. If information is requested by a Contracting State in accordance with this Article, the other Contracting State shall use its information gathering measures to obtain the requested information, even though that other State may not need such information for its own tax purposes. The obligation contained in the preceding sentence is subject to the limitations of paragraph 3 but in no case shall such limitations be construed to permit a Contracting State to decline to supply information solely because it has no domestic interest in such information.
5. In no case shall the provisions of paragraph 3 be construed to permit a Contracting State to decline to supply information solely because the information is held by a bank, other financial institutions, nominee or person acting in an agency or a fiduciary capacity or because it relates to ownership interests in a person.
Article 25 Members of diplomatic missions and consular posts
1. Nothing in this Convention shall affect the fiscal privileges of members of diplomatic missions or consular posts under the general rules of International Law or under the provisions of special agreements.
2. For the purposes of the Convention, an individual who is a member of a diplomatic mission or consular post of a Contracting State in the other Contracting State or in a third State and who is a national of the sending State shall be deemed to be a resident of the sending State if he is subjected therein to the same obligations in respect of taxes on income as are residents of that State.
3. The Convention shall not apply to international organisations, organs and officials thereof and members of a diplomatic mission or consular post of a third State, being present in a Contracting State, if they are not subjected therein to the same obligations in respect of taxes on income as are residents of that State.
Article 26 Territorial extension
1. This Convention may be extended, either in its entirety or with any necessary modifications, to parts of the Kingdom of the Netherlands which are not situated in Europe, if the parts concerned impose taxes substantially similar in character to those to which the Convention applies. Any such extension shall take effect from such date and shall be subject to such modifications and conditions, including conditions as to termination, as may be specified and agreed in notes to be exchanged through diplomatic channels.
2. Unless otherwise agreed the termination of the Convention shall not also terminate any extension of the Convention to any country to which it has been extended under this Article.
3. This Article shall not prevent Panama from, alternatively, entering into a Convention with respect to parts of the Kingdom of the Netherlands (such as Aruba, Curacao, Sint Maarten, Saba, Bonaire, and Sint Eustatius) other than the Netherlands.
Article 27 Measures to counter improper use of the Convention
Nothing in this Convention shall prejudice the right of each Contracting Party to apply any of its domestic laws and measures for preventing, discouraging, avoiding or counteracting the effect of any transaction, arrangement or practice which has the purpose or effect of improperly conferring a tax benefit to any person. The Contracting States shall designate by mutual agreement the domestic laws and measures concerned.
CHAPTER VI FINAL PROVISIONS
Article 28 Entry into force
1. The Contracting States shall notify each other in writing of the completion of the internal procedures required in each Contracting State for the entry into force of this Convention.
-
2. The Convention shall enter into force on the first day of the second month after the date of receipt of the later of the notifications referred to in paragraph 1, and its provisions shall have effect:
a) with respect to withholding taxes, on income derived on or after January 1st of the calendar year following the year in which this Convention enters into force;
b) with respect to income taxes and other taxes (other than withholding taxes), for any tax year beginning on or after January 1st of the calendar year following the year in which this Convention enters into force;
-
c) with respect to the exchange of information
(i) on criminal tax matters on the date of entry into force, but in respect of taxable periods beginning on or after the 1st of January of the year before the entry into force of the Convention;
(ii) on other tax matters on the date of entry into force in respect of taxable periods beginning on or after the 1st of January after the entry into force of the Convention.
Article 29 Termination
This Convention shall remain in force until terminated by a Contracting State. Either Contracting State may terminate the Convention, through diplomatic channels, by giving written notice of termination at least six months before the end of any calendar year beginning on or after the expiration of a period of five years from the date of its entry into force. In such event, the Convention shall cease to have effect for taxable years and periods beginning after the end of the calendar year in which the notice of termination has been given.
IN WITNESS WHEREOF the undersigned, duly authorised thereto, have signed this Convention.
DONE at The Hague, this 6th day of October 2010, in duplicate, in the Netherlands, Spanish and English languages, the three texts being equally authentic. In case there is any divergence of interpretation between any of these texts, the English text shall prevail.
J. C. DE JAGER
JUAN CARLOS VARELA
Protocol to the Convention between the Kingdom of the Netherlands
and the Republic of Panama for the avoidance of double taxation and the
prevention of fiscal evasion with respect to taxes on income
At the moment of signing the Convention for the avoidance of double taxation and the prevention of fiscal evasion with respect to taxes on income, this day concluded between the Kingdom of the Netherlands and Panama, the undersigned have agreed that the following provisions shall form an integral part of the Convention.
I. Ad Article 1
Notwithstanding Article 1, the competent authorities of the Contracting States shall by mutual agreement decide to which extent a resident of one of the Contracting States that is subject to a special regime shall not be entitled to the benefits of this Convention.
II. Ad Article 3, paragraphs 1 and 2
In case a company is treated as a body corporate for tax purposes is liable as such to tax in a Contracting State, but the income of that company is taxed as income of the participants or owners in that entity (in proportion to their participation) in the other Contracting State, the competent authorities shall take such measures to prevent double taxation or double exemption. To this end, the competent authorities may agree to determine that each participant or owner may credit the tax levied on the income at the company level, as well as to agree on the possibility of abandoning taxation on the distribution of profits out of such company to its participants or owners.
III. Ad Article 3, paragraph 2 and Article 23
It is understood that, if the competent authorities of the Contracting States have, by mutual agreement, reached a solution within the context of the Convention for cases in which
a) application of paragraph 2 of Article 3 with respect to the interpretation of a term not defined in the Convention; or
b) differences in qualification (for example of an element of income or of a person)
would result in double taxation or double exemption, this solution, after publication thereof by both competent authorities, shall also be binding for the application of the provisions of the Convention in other similar cases.
IV. Ad Article 4
An individual living aboard a ship without any real domicile in either of the Contracting States shall be deemed to be a resident of the Contracting State in which the ship has its home harbour.
V. Ad article 5, paragraph 5
It is understood that paragraph 5 of article 5 is to be interpreted to counter abuse of the Convention and does not entail the “force of attraction” principle.
VI. Ad Articles 5, 6, 7 and 13
It is understood that rights to the exploration and exploitation of natural resources shall be regarded as immovable property located in the Contracting State to whose seabed – and subsoil thereof – these rights apply, and that these rights are regarded as assets of a permanent establishment in that State. Furthermore, it is understood that the aforementioned rights include rights to interests in, or benefits from assets that arise from, that exploration or exploitation.
VII. Ad Article 7
In respect of the attribution of profits to permanent establishments nothing shall preclude the application of the revised 2010 authorised OECD approach to the text agreed.
VIII. Ad Article 7
Where an enterprise of a Contracting State sells goods or merchandise or carries on business in the other Contracting State through a permanent establishment situated therein, the profits of that permanent establishment shall not be determined on the basis of the total amount received by the enterprise, but shall be determined only on the basis of that portion of the income of the enterprise that is attributable to the actual activity of the permanent establishment in respect of such sales or business.
Specifically, in the case of contracts for the survey, supply, installation or construction of industrial, commercial or scientific equipment or premises, or of public works, when the enterprise has a permanent establishment, the profits attributable to such permanent establishment shall not be determined on the basis of the total amount of the contract, but shall be determined only on the basis of that part of the contract that is effectively carried out by the permanent establishment in the Contracting State in which the permanent establishment is situated. The profits related to that part of the contract which is carried out by the head office of the enterprise shall be taxable only in the Contracting State of which the enterprise is a resident.
IX. Ad Article 7
Payments received as a consideration for technical services, including studies or surveys of a scientific, geological or technical nature, or for consultancy or supervisory services shall be deemed to be payments to which the provisions of Article 7 apply.
X. Ad Article 7 and 28
Any services (or portion of services) rendered by a resident of a Contracting State in the other Contracting State prior to the entry into force of this Convention, may be taxed in that other State on a net or on a gross basis (i.e., withholding taxes), within the limits prescribed by its domestic tax laws, without taking into consideration the provisions of Article 7.
XI. Ad Article 10
a) The reduced rates provided for in paragraphs 2 and 3 shall not apply to dividends distributed on bearer shares.
b) In the case of bearer shares that were converted into nominative shares, the reduced rates contemplated in paragraphs 2 and 3, shall be applicable with respect to dividend distributions paid by a company resident of a Contracting State to a resident of the other Contracting State provided that the shares so converted have been held as nominative shares for a period of at least 12 months prior to the dividend distribution.
XII. Ad Article 10, paragraph 8 and Article 11, paragraph 4
Notwithstanding paragraph 8 of Article 10 and paragraph 4 of Article 11, it is understood that income from debt-claims shall be regarded as dividends as meant in paragraph 8 of Article 10 provided that the laws of the Contracting State in which this income arises subjects such income to the same taxation treatment as income from shares according to a combination of at least two of the following criteria:
a) the maturity of the debt-claim;
b) the dependence of the size of the remuneration or the indebtedness of the remuneration on the profits or on the distributions of profits of the debtor or of a company related to the debtor; or
c) the subordination of the debt-claim.
XIII. Ad Articles 10, 11 and 12
Where tax has been levied at source in excess of the amount of tax chargeable under the provisions of Articles 10, 11 or 12, applications for the refund of the excess amount of tax have to be lodged with the competent authority of the State having levied the tax, within a period of three years after the expiration of the calendar year in which the tax has been levied.
XIV. Ad Article 12
In the case of royalties derived by a resident of a Contracting State from the other Contracting State, such resident may elect to be taxed on a net basis as if he/she were a resident of the other Contracting State. This election may be exercised after the application of the withholding tax described in Article 12, paragraph 2, on the gross amount. The competent authorities shall establish the administrative measures necessary to carry out this provision.
XV. Ad Articles 10 and 13
It is understood that income received in connection with the (total or partial) liquidation of a company or a purchase of own shares or a purchase or redemption of own profit sharing certificates by a company, such income is treated as income from shares and not as capital gains.
XVI. Ad Article 23
The competent authorities of the States may also agree, with respect to any agreement reached as a result of a mutual agreement procedure as meant in Article 23 that the State in which there is an additional tax charge as a result of the aforementioned agreement shall not impose any increases, surcharges, interest and costs with respect to this additional tax charge, to the extent that a corresponding deduction of tax is made in the other State as a result of the agreement and no interest is payable in that State with respect to such a reduction of tax.
XVII. Ad Article 24
a) It is understood that information will only be requested once the requesting Contracting State has exhausted all regular sources of information available under the internal taxation procedure.
b) It is understood that the administrative assistance provided for in Article 24 does not include measures aimed only at the simple collection of pieces of evidence, when it is improbable that the requested information will be relevant for controlling or administering tax matters of a given taxpayer in a Contracting State (“fishing expeditions”).
-
c) It is understood that the tax authorities of the requesting State shall provide the following information to the tax authorities of the requested State when making a request for information under Article 24 of the Convention:
(i) the name and address of the person(s) under examination or investigation and, if available, other particulars facilitating that person’s identification, such as date of birth, marital status, tax identification number;
(ii) the period of time for which the information is requested;
(iii) a statement of the information sought including its nature and the form in which the requesting State wishes to receive the information from the requested State;
(iv) the tax purpose for which the information is sought;
(v) the name and address of any person believed to be in possession of the requested information.
d) It is further understood that Article 24 of the Convention shall not commit the Contracting States to exchange information on an automatic or a spontaneous basis.
e) It is understood that in case of an exchange of information, the administrative procedural rules regarding taxpayers’ rights provided for in the requested Contracting State remain applicable before the information is transmitted to the requesting Contracting State. These procedures include notifying the person in regards with the request of information from the other Contracting State, and granting the possibility for that person to file and present a stance with the tax administration before it issues a response to the requesting State. It is further understood that this provision aims at guaranteeing the taxpayer a fair procedure and not at preventing or unduly delaying the exchange of information process.
f) After a period of five years following the entering into force of this Convention, the Contracting States shall evaluate this provision, and if necessary, shall enter into negotiations to revise it.
IN WITNESS WHEREOF the undersigned, duly authorised thereto, have signed this Protocol.
DONE at The Hague, this 6th day of October 2010, in duplicate, in the Netherlands, Spanish and English languages, the three texts being equally authentic. In case there is any divergence of interpretation between any of these texts, the English text shall prevail.
J. C. DE JAGER
JUAN CARLOS VARELA