print sitemap zoeken disclaimer contact

Informatiebeschikking en buitenlandse banktegoeden

Belastingplichtigen zijn verplicht om aan de inspecteur – desgevraagd – alle inlichtingen te verstrekken die voor de heffing van hun belasting van belang kan zijn. Dat staat in de wet. Met betrekking tot deze eigen belastingplicht is het niet mogelijk om een beroep op enige geheimhouding te doen. De vragen die de inspecteur stelt moeten voldoende duidelijk en concreet zijn; de belastingplichtige moet immers weten wat van hem of haar wordt verwacht.

Indien de inspecteur meent dat de gevraagde inlichtingen niet of niet tijdig worden verstrekt, kan hij een informatiebeschikking afgeven. Hiermee geeft de inspecteur aan dat hij van mening is dat de belastingplichtige niet of niet volledig heeft voldaan aan de inlichtingenverplichting. Tegen deze beschikking is bezwaar en beroep mogelijk. Het gaat dan nog niet om de op te leggen (of opgelegde) aanslagen, maar om de vraag of wel of niet aan de inlichtingenverplichting is voldaan. Indien de informatiebeschikking onherroepelijk komt vast te staan, betekent dit dat in de procedure over de aanslagen de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard. Omkering en verzwaring van de bewijslast blijven achterwege indien deze disproportioneel zouden zijn. Aangezien omkering en verzwaring van de bewijslast ingrijpend zijn, is het meestal noodzakelijk om in bezwaar en beroep te gaan tegen de informatiebeschikking. In dit artikel gaan wij in op een zaak die recent bij het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden diende.

Achtergrond informatiebeschikking bij buitenlands banktegoed

In 2015 doet de Belastingdienst een groepsverzoek bij de Zwitserse belastingdienst. Het groepsverzoek ziet op de gegevens van rekeninghouders bij een bank. De Zwitserse belastingdienst publiceert een aankondiging van dit verzoek. Nog in 2015 delen de Zwitsers 490 dossiers met de Nederlandse Belastingdienst. Deze gegevens zijn bij de bank zelf verkregen. Tot deze dossiers behoort ook het dossier van de belastingplichtige in deze zaak.

Het dossier vormt de aanleiding voor een inlichtingenverzoek aan belastingplichtige. Dit doet de Belastingdienst in 2016. De adviseur van de belastingplichtige wil de gevraagde inlichtingen echter niet direct verstrekken. Hij wenst een garantie dat de inlichtingen niet voor bestraffingsdoeleinden gebruikt worden. De inspecteur weigert deze garantie af te geven. Dit leidt er uiteindelijk toe dat aan het inlichtingenverzoek niet wordt voldaan. Eind 2016 besluit de inspecteur daarom een informatiebeschikking af te geven wegens het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting. De belastingplichtige gaat tegen de informatiebeschikking in bezwaar, maar het bezwaar wordt ongegrond verklaard. Daarna stapt hij naar de rechter.

Bezwaren tegen de informatiebeschikking

De belastingplichtige heeft een aantal bezwaren tegen de informatiebeschikking. Eén van deze bezwaren is dat de inspecteur niet alle zaakstukken heeft verstrekt. Op dat argument gaan wij in dit artikel niet nader in. Verder is de belastingplichtige van mening dat:

  • De informatiebeschikking in strijd is met het verbod op zelfincriminatie;
  • De informatiebeschikking over het tijdvak 2003 niet in stand kan blijven, omdat geen aanslag meer kan worden opgelegd;
  • De informatiebeschikking over de tijdvakken 2004 tot en met 2011 onrechtmatig is, omdat het verkregen dossier slechts ziet op 2013 en 2014.

Rechtbank over informatiebeschikking bij buitenlands banktegoed

De rechtbank buigt zich eerst over de informatiebeschikking voor het jaar 2003. De inspecteur meent dat deze informatiebeschikking afgegeven mag worden, omdat er nog een aanslag opgelegd kan worden. Er is namelijk uitstel verleend voor het indienen van de aangifte en dit uitstel heeft vijftien maanden voortgeduurd. Deze vijftien maanden hebben de termijn verlengd. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur dit voldoende aannemelijk heeft gemaakt en dus kan een informatiebeschikking voor het jaar 2003 worden afgegeven.

Vervolgens moet de rechtbank zich over de vraag buigen of het mogelijk is om voor de tijdvakken 2003 tot en met 2011 een informatiebeschikking af te geven, op basis van de informatie over 2013 en 2014. Het is inderdaad zo dat de gegevens over 2013 en 2014 gaan. De hoofdregel is dat de bevoegdheid tot het vragen van informatie reeds bij aanwezigheid van een redelijk vermoeden bestaat. Dit redelijk vermoeden moet zien op het van belang zijn van de informatie voor de belastingheffing. De inspecteur mag daarom ook inlichtingen vragen die zien op de periode 2003 tot en met 2011.

Het laatste standpunt van de belastingplichtige ziet op het verbod van zelfincriminatie. Voor zover het gaat om zogenaamd wilsonafhankelijk materiaal, geldt dat het verkrijgen van de inlichtingen geen schending van het verbod op zelfincriminatie oplevert. Er bestaat echter ook bewijsmateriaal waarvan het bestaan afhankelijk is van de wil van de belastingplichtige. Daarvoor geldt dat de verkrijging mag worden afgedwongen voor zogenaamde heffingsdoeleinden. Echter, indien de kans bestaat dat het materiaal ook wordt gebruikt voor een zogenaamde ‘criminal charge’, moet worden gewaarborgd dat het verbod op zelfincriminatie effectief kan worden uitgeoefend. Nederland kent hiervoor geen rechtsregels, dus deze taak ligt bij de rechter.

De Hoge Raad oordeelde in 2014 dat een informatiebeschikking niet een middel is waarmee verstrekking van inlichtingen wordt afgedwongen. De informatiebeschikking is – volgens de Hoge Raad – niet meer dan een constatering dat niet is voldaan aan de inlichtingenverplichting. Er is daarom geen restrictie nodig – in deze fase – voor het gebruik van wilsafhankelijk materiaal voor sanctiedoeleinden (criminal charges). Indien het materiaal ook gebruikt gaat worden voor fiscale beboeting of strafvervolging, dan doet zich de vraag voor welke gevolgen aan de verkrijging moeten worden verbonden.

De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat de bezwaren ongegrond zijn en de informatiebeschikking in stand blijft. Dat is voor de belastingplichtige aanleiding om in hoger beroep te gaan.

Gerechtshof over informatiebeschikking en buitenlands banktegoed

Bij het gerechtshof ligt wederom de vraag op tafel of de informatiebeschikking terecht is afgegeven. De volgende punten – naast de zaakstukken – liggen bij het gerechtshof ter beoordeling voor:

  • De informatiebeschikking voor het tijdvak 2003;
  • Het verbod op zelfincriminatie;
  • Schending van het evenredigheidsbeginsel.

De belastingplichtige voert wederom aan dat de informatiebeschikking voor het tijdvak 2003 niet kan worden opgelegd, omdat aanslagoplegging niet meer mogelijk is. Het gerechtshof is echter, net als de rechtbank, van oordeel dat de inspecteur voldoende aannemelijk maakt dat uitstel is verleend. Het uitstel maakt het mogelijk om nog tot aanslagoplegging over te gaan, als gevolg waarvan de informatiebeschikking opgelegd kan worden. De adviseur die de aangifte 2003 indiende, maakte gebruik van de uitstelregeling en uit de systemen van de Belastingdienst komt naar voren dat de indiening van de aangifte van deze belastingplichtige in de uitstelperiode heeft plaatsgevonden. Dat is voldoende bewijslevering naar het oordeel van het gerechtshof.

Met betrekking tot het verbod op zelfincriminatie oordeelt het gerechtshof als volgt. Net als de rechtbank geeft het hof aan dat de informatiebeschikking geen maatregel is waarmee de verstrekking van informatie wordt afgedwongen. Dat een onherroepelijke informatiebeschikking leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast, maakt dit niet anders. De vraag naar de gevolgen van de wijze van verkrijging van het wilsafhankelijk materiaal zal in een procedure over fiscale beboeting / strafvervolging aan de orde kunnen komen. De door belastingplichtige gewenste garanties hoefde de inspecteur dus niet te geven.

Het beroep op schending van het evenredigheidsbeginsel houdt in dat de belastingplichtige van mening is dat de inspecteur de bankstukken over 2011 tot en met 2014 via een andere route dan de belastingplichtige moet bemachtigen. Dit argument wordt ingebracht, omdat de inspecteur bij het verzoeken om inlichtingen altijd is gebonden aan de beginselen van behoorlijk bestuur. Het evenredigheidsbeginsel is daarvan onderdeel. Het beginsel houdt in dat de inspecteur bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheden, steeds moet zorgen dat de aangewende middelen in een redelijke verhouding staan tot het doel.

Het evenredigheidsbeginsel is in deze zaak niet geschonden, zo oordeelt het gerechtshof. De belastingplichtige heeft, ondanks concrete aanwijzingen dat er buitenlandse banktegoeden zijn, de inlichtingen niet verstrekt. De informatiebeschikking behelst de vaststelling dat de inspecteur van mening is dat de medewerking onvoldoende is geweest. Het staat de inspecteur voorts vrij om de stukken bij de belastingplichtige zelf op te vragen. Dat er uiteindelijk informatie is verkregen via een internationaal rechtshulpverzoek, maakt dit ook niet anders.

Het gerechtshof komt – net als de rechtbank – tot de slotsom dat de informatiebeschikking terecht is afgegeven en in stand blijft.

Fiscaal jurist over informatiebeschikking en buitenlands banktegoed

Het ‘voordeel’ voor deze belastingplichtige is dat hij alsnog een redelijke termijn krijgt om aan de inlichtingenverplichting te voldoen. De rechtbank oordeelde eerder dat een termijn van zes weken passend is in deze situatie. Door alsnog de gevraagde informatie te verstrekken, kunnen omkering en verzwaring van de bewijslast worden afgewend. Daar is ook de kracht van de informatiebeschikking als middel ter bevordering van de rechtsbescherming van de belastingplichtige in gelegen. Hij heeft nu de kans gehad om tot in hoger beroep (en mogelijk cassatie) een oordeel te krijgen over de rechtmatigheid van de inlichtingenverzoeken van de inspecteur. Nu blijkt dat de verzoeken rechtmatig waren, kan hij omkering en verzwaring van de bewijslast nog afwenden door tijdig te voldoen aan de verplichtingen.

De vraag of een inspecteur zijn boekje te buiten gaat bij het verzoeken om inlichtingen komt in de praktijk vaak voor. In de wetsgeschiedenis bij de informatiebeschikking is de inspecteur zelfs omschreven als een ‘rupsje-nooitgenoeg’. Het is daarmee volstrekt logisch dat belastingplichtigen soms op de rem trappen. Wij zien in de praktijk zelfs voorkomen dat belastingplichtigen om een informatiebeschikking vragen, zodat aan de rechter kan worden voorgelegd of bepaalde inlichtingen wel of niet verstrekt moeten worden. Dat komt overigens niet alleen voor bij buitenlandse banktegoeden.

Een onherroepelijke informatiebeschikking kan verstrekkende gevolgen hebben. Ontvangt u een informatiebeschikking of denkt u dat de inspecteur wel erg ver gaat met zijn verzoeken? Neem dan eens vrijblijvend contact op met één van onderstaande auteurs.

Deel deze pagina

Laatste update op 10-01-2022
Artikel gemaakt op 29-07-2021
Dit artikel (of blog of voorbeeldovereenkomst) is met aandacht en zorgvuldigheid geschreven, maar bevat informatie van algemene en informatieve aard. De informatie in dit artikel kan, afhankelijk van de omstandigheden van uw specifieke geval, niet of verminderd van toepassing zijn. De informatie in dit artikel dient derhalve niet als fiscaal/juridisch advies te worden beschouwd. Jongbloed Fiscaal Juristen N.V., haar medewerkers en of haar vestigingen/deelnemingen aanvaarden dan ook geen enkele aansprakelijkheid voor de gevolgen van het gebruik van de informatie uit het artikel.
U bevindt zich hier : Jongbloed Fiscaal Juristen Kennisbank Formeel belastingrecht Informatiebeschikking Informatiebeschikking en buitenlandse banktegoeden

Jongbloed Fiscaal Juristen - Disclaimer - Zoeken - Sitemap