print sitemap zoeken disclaimer contact

Belastingverdragen

terug

Belastingverdrag Oekraïne

Nieuws belastingverdrag

In 2014 / 2015 zullen met Oekraïne (ontwikkelingsland) besprekingen worden gevoerd over een herziening van het belastingverdrag (onderdeel anti-misbruikbepalingen). Bij verouderde verdragen is het mogelijk dat er een geheel nieuw belastingverdrag wordt voorgesteld. Zie voor een toelichting deze mededeling van het Ministerie van Financiën.

(Tekst geldend op: 30-12-2008)

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen

(authentiek: nl)

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen

 Het Koninkrijk der Nederlanden

en

Oekraïne,

Geleid door de wens, dat door beide Staten een verdrag wordt gesloten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en ter bevestiging van hun streven naar de ontwikkeling en verdieping van de wederzijdse economische betrekkingen,

Zijn het volgende overeengekomen:

 Artikel 1.  Personen op wie het Verdrag van toepassing is

Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.

Artikel 2.  Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

1.   Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een Verdragsluitende Staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.

2.   Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar de waarde van het vermogen of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.

3.   De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:

a.   in Nederland:

–    de inkomstenbelasting,

–    de loonbelasting,

–    de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de netto winsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnwet 1810 met betrekking tot concessies uitgegeven vanaf 1967, of geheven krachtens de Mijnwet continentaal plat 1965,

–    de dividendbelasting,

–    de vermogensbelasting,

(hierna te noemen: „Nederlandse belasting");

b.   in Oekraïne:

–    de belasting naar inkomsten van ondernemingen (podatok na dokhody pidpriemstv), en

–    de inkomstenbelasting van natuurlijke personen (pributkovy podatok z gromadyan),

(hierna te noemen: „Oekraïense belasting").

4.   Dit Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die door elk van de Verdragsluitende Staten na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht.

Artikel 3.  Algemene begripsbepalingen

1.   Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:

a.   betekenen de uitdrukkingen „een Verdragsluitende Staat" en „de andere Verdragsluitende Staat" het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) of
Oekraïne, al naar de context vereist; betekent de uitdrukking „Verdragsluitende Staten" het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) en Oekraïne;

b.   betekent de uitdrukking „Nederland" het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsbevoegdheid heeft of soevereine rechten uitoefent met betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven gelegen wateren, en hun natuurlijke rijkdommen;

c.   betekent de uitdrukking „Oekraïne" het grondgebied van Oekraïne, met inbegrip van elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Oekraïne, in overeenstemming met het internationale recht en bij de toepassing van zijn nationale wetgeving, rechtsbevoegdheid heeft of soevereine rechten uitoefent met betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en daarboven gelegen wateren, en hun natuurlijke rijkdommen;

d.   omvat de uitdrukking „persoon" een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;

e.   betekent de uitdrukking „lichaam" elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;

f.   betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een Verdragsluitende Staat" en „onderneming van de andere Verdragsluitende Staat" onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een Verdragsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat;

g.   betekent de uitdrukking „internationaal verkeer" alle vervoer met een schip, boot of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming van een Verdragsluitende Staat, behalve wanneer het schip, boot of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen;

h.   betekent de uitdrukking „staatsburgers":

i)    in het geval van Nederland:

1.   alle natuurlijke personen die de Nederlandse nationaliteit bezitten;

2.   alle rechtspersonen, vennootschappen en verenigingen die hun rechtspositie als zodanig ontlenen aan de wetgeving die in Nederland van kracht is;

ii)   in het geval van Oekraïne:

1.   alle natuurlijke personen die het staatsburgerschap van Oekraïne bezitten;

2.   alle rechtspersonen, vennootschappen en verenigingen die hun rechtspositie als zodanig ontlenen aan de wetgeving die in Oekraïne van kracht is;

i.    betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit":

1.   in Nederland de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;

2.   in Oekraïne het Ministerie van Financiën van Oekraïne of zijn bevoegde vertegenwoordiger.

2.   Voor de toepassing van het Verdrag door een Verdragsluitende Staat heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is.

Artikel 4.  Inwoner

1.   Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat" iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, plaats van inschrijving of enige andere soortgelijke omstandigheid. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat of van vermogen dat in die Staat is gelegen.

2.   Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid van dit artikel inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:

a.   hij wordt geacht inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Verdragsluitende Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);

b.   indien niet kan worden bepaald in welke Verdragsluitende Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Verdragsluitende Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waarin hij gewoonlijk verblijft;

c.   indien hij in beide Verdragsluitende Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waarvan hij staatsburger is;

d.   indien hij staatsburger is van beide Verdragsluitende Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

3.   Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid van dit artikel inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.

4.   Een Verdragsluitende Staat, zijn staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, een instantie van die staat, een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam, alsmede een pensioenfonds of liefdadigheidsinstelling, dat, onderscheidenlijk die, als zodanig erkend is in een Verdragsluitende Staat en waarvan het inkomen in het algemeen is vrijgesteld van belasting in die Staat, worden beschouwd als een inwoner van die Staat. Als een erkend pensioenfonds van een Verdragsluitende Staat zal worden beschouwd elk pensioenfonds dat volgens wettelijke bepalingen van die Staat erkend is en onder toezicht staat.

Artikel 5.  Vaste inrichting

1.   Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting" een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.

2.   De uitdrukking „vaste inrichting" omvat in het bijzonder:

a.   een plaats waar leiding wordt gegeven;

b.   een filiaal;

c.   een kantoor;

d.   een fabriek;

e.   een werkplaats;

f.   een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen; en

g.   een winkel of enig ander pand gebruikt als verkoopgelegenheid.

3.

a.   Een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden vormt alleen een vaste inrichting indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt.

b.   Een installatie of bouwsel gebruikt voor de exploratie van natuurlijke rijkdommen vormt alleen een vaste inrichting indien dit gebruik de duur van zes maanden overschrijdt.

4.   Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting" niet geacht te omvatten:

a.   het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;

b.   het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;

c.   het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;

d.   het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;

e.   het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;

f.   het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de letters a) tot en met e) genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

5.   Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger waarop het zesde lid van dit artikel van toepassing is – voor een onderneming werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een Verdragsluitende Staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid van dit artikel, geacht in die Staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het vierde lid van dit artikel, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.

6.   Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een Verdragsluitende Staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.

7.   De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

Artikel 6.  Inkomsten uit onroerende zaken

1.   Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw- of bosbedrijven) die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.

2.   De uitdrukking „onroerende zaken" heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waarin de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen, binnenschepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.

3.   De bepalingen van in het eerste lid van dit artikel zijn van toepassing op de inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.

4.   De bepalingen van het eerste en derde lid van dit artikel zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming en op inkomsten uit onroerende zaken die worden gebruikt voor het verrichten van zelfstandige arbeid.

Artikel 7.  Winst uit onderneming

1.   De voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Verdragsluitende Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.

2.   Onverminderd de bepalingen van het derde lid van dit artikel worden, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Verdragsluitende Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.

3.   Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de onderneming van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Verdragsluitende Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders. Geen aftrek wordt echter toegestaan ter zake van bedragen (met uitzondering van die wegens vergoeding van werkelijke kosten) welke eventueel door de vaste inrichting aan het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren worden betaald als royalty's, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen voor het gebruik van octrooien of andere rechten, of als commissieloon voor bepaalde diensten of voor het geven van leiding, dan wel, behalve in het geval van een onderneming die het bankbedrijf uitoefent, als interest op gelden die aan de vaste inrichting zijn geleend. Evenmin wordt bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting rekening gehouden met bedragen (met uitzondering van die wegens vergoeding van werkelijke kosten) welke door de vaste inrichting aan het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren in rekening worden gebracht als royalty's, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen voor het gebruik van octrooien of andere rechten, of als commissieloon voor bepaalde diensten of voor het geven van leiding, dan wel, behalve in het geval van een onderneming die het bankbedrijf uitoefent, als interest op gelden die aan het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren zijn geleend.

4.   Voor zover het in een Verdragsluitende Staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen, in overeenstemming met zijn wetgeving, te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid van dit artikel die Staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn, dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.

5.   Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.

6.   Voor de toepassing van de voorgaande leden van dit artikel worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.

7.   Indien in de voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, laten de bepalingen van dit artikel de bepalingen van die artikelen onverlet.

Artikel 8.  Scheep- en luchtvaart

1.   Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de exploitatie van schepen, boten of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in die Staat.

2.   Voor de toepassing van dit artikel omvatten voordelen verkregen uit de exploitatie van schepen, boten en luchtvaartuigen in internationaal verkeer mede:

a.   voordelen verkregen uit de verhuur van schepen, boten en luchtvaartuigen op basis van verhuur zonder bemanning indien deze schepen, boten en luchtvaartuigen worden geëxploiteerd in internationaal verkeer; en

b.   voordelen verkregen uit het gebruik, het onderhoud of de verhuur van containers (daaronder begrepen opleggers of aanhangwagens en daarmee verband houdende uitrusting voor het vervoer van containers) gebezigd voor het vervoer van goederen of koopwaar,

     indien deze huuropbrengsten of voordelen behaald uit dit gebruik, dit onderhoud of deze verhuur, naar gelang van het geval, voortvloeien uit de voordelen behaald met de exploitatie van schepen, boten en luchtvaartuigen in internationaal verkeer.

3.   De bepalingen van het eerste lid van dit artikel zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool", een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.

Artikel 9.  Gelieerde ondernemingen

1.   Indien

a.   een onderneming van een Verdragsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat, of

b.   dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een Verdragsluitende Staat en een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,

     en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast. Het is echter wel te verstaan, dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals „costsharing"-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van de kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in de voorgaande zin.

2.   Indien een Verdragsluitende Staat in de voordelen van een onderneming van die Staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstgenoemde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, zal die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig aanpassen. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten zo nodig met elkaar overleg.

Artikel 10.  Dividenden

1.   Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

2.   Deze dividenden mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:

a.   5 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is (niet zijnde een maatschap of een vennootschap onder firma), dat onmiddellijk ten minste 20 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt;

b.   15 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle andere gevallen.

3.   Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en het tweede lid van dit artikel zijn dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat slechts belastbaar in de andere Verdragsluitende Staat, in het geval dat de verkrijger, zijnde de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, een lichaam (niet zijnde een maatschap of een vennootschap onder firma) is:

i.    dat onmiddellijk ten minste 50 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt en mits een investering is gedaan van ten minste 300.000 Amerikaanse dollars of de tegenwaarde daarvan in de nationale valuta van de Verdragsluitende Staten in het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt, of

ii.   waarvan de investering in het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt wordt gegarandeerd of verzekerd door de Regering van de andere Verdragsluitende Staat, de centrale bank van de andere Verdragsluitende Staat of door enig agentschap dat of enige instantie (waaronder begrepen een financiële instelling) die eigendom is van of wordt beheerst door die Regering.

4.   De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede en derde lid van dit artikel.

5.   De bepalingen van het tweede en derde lid van dit artikel laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.

6.   De uitdrukking „dividenden", zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, met uitzondering van schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.

7.   De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid van dit artikel zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van dit Verdrag van toepassing.

8.   Indien een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Verdragsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een aldaar gevestigd vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

Artikel 11.  Interest

1.   Interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mag in die andere Staat worden belast.

2.   Deze interest mag echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter van de interest de uiteindelijk gerechtigde tot de interest is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:

a.   twee percent van het brutobedrag van de interest, in het geval van:

i.    interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald op leningen van welke soort dan ook, verstrekt door een bank of enige andere financiële instelling van de andere Verdragsluitende Staat, waaronder begrepen investeringsbanken en spaarbanken en verzekeringsmaatschappijen; of

ii.   interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald door de koper van machines en uitrusting aan de verkoper van de machines en uitrusting in verband met een verkoop op krediet;

b.   tien percent van het brutobedrag van de interest in alle andere gevallen.

3.   Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid van dit artikel:

a.   is interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald ter zake van een obligatie,
schuldbewijs of andere soortgelijke verplichting van de Regering van die Staat, de centrale bank van die Staat, een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, vrijgesteld van belasting in die Staat;

b.   is interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald ter zake van een obligatie,
schuldbewijs of andere soortgelijke verplichting aan de Regering van de andere Verdragsluitende Staat, de centrale bank van de andere Verdragsluitende Staat, een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, vrijgesteld van belasting in de eerstgenoemde Staat; en

c.   is interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald ter zake van leningen, gegarandeerd of verzekerd door de Regering van de andere Verdragsluitende Staat, de centrale bank van de andere Verdragsluitende Staat of door enig agentschap dat of enige instantie (waaronder begrepen een financiële instelling) die eigendom is van of wordt beheerst door die Regering, vrijgesteld van belasting in de eerstgenoemde Staat.

4.   De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede en derde lid van dit artikel.

5.   De uitdrukking „interest", zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek, en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen, en met inbegrip van in rekening gebrachte boete voor te late betaling.

6.   De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid van dit artikel zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en de vordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van dit Verdrag van toepassing.

7.   Interest wordt geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn indien de schuldenaar die Staat zelf, een staatkundig onderdeel, een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of een inwoner is van die Staat. Indien evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.

8.   Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

9.   De bepalingen van dit artikel blijven buiten toepassing indien de vordering ter zake waarvan de interest wordt betaald, hoofdzakelijk in het leven geroepen of overgedragen was met het doel voordelen te trekken uit dit artikel. Ingeval een Verdragsluitende Staat voornemens is dit lid toe te passen, zal zijn bevoegde autoriteit van te voren met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat overleggen.

Artikel 12.  Royalty's

1.   Royalty's afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat mogen in die andere Staat worden belast indien die inwoner de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's is.

2.   Deze royalty's mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's is, mag de aldus geheven belasting tien percent van het bruto-bedrag van de vergoedingen als bedoeld in het vijfde lid, letter a, van dit artikel niet overschrijden.

3.   Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid van dit artikel zijn royalty's afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar indien die inwoner de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's is en indien de royalty's vergoedingen zijn als bedoeld in het vijfde lid, letter b, van dit artikel.

4.   De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede en derde lid van dit artikel.

5.   De uitdrukking „royalty's", zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor:

a.   het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde of kunst (waaronder begrepen bioscoopfilms en films of geluidsbanden voor radio of televisieuitzendingen); en

b.   het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van wetenschap, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.

6.   De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid van dit artikel zijn niet van toepassing, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van dit Verdrag van toepassing.

7.   Royalty's worden geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn indien zij worden betaald door die Staat zelf, door een staatkundig onderdeel, door een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam of door een inwoner van die Staat. Indien evenwel de persoon die de royalty's betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de verplichting tot het betalen van de royalty's was aangegaan, en deze royalty's ten laste komen van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, worden deze royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.

8.   Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty's, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

9.   De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing, indien het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's verschuldigd zijn, voornamelijk in het leven is geroepen of de bestemming heeft gekregen ten einde de voordelen van dit artikel te genieten. Ingeval een Verdragsluitende Staat voornemens is dit lid toe te passen, zal zijn bevoegde autoriteit van tevoren met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat overleggen.

Artikel 13.  Vermogenswinsten

1.   Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van onroerende zaken, zoals bedoeld in artikel 6 van dit Verdrag en die zijn gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

2.   Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van aandelen (anders dan aandelen die genoteerd zijn aan een effectenbeurs) of andere rechten in een lichaam dat inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is (met inbegrip van een maatschap of een vennootschap onder firma die als een rechtspersoon wordt behandeld voor de belastingheffing in de Verdragsluitende Staat waarvan deze inwoner is), waarvan de waarde van de aandelen of rechten hoofdzakelijk berust op in die andere Staat gelegen onroerende zaken, mogen worden belast in die andere Staat. Voor de toepassing van dit lid omvat de uitdrukking „onroerende zaken" niet de zaken die door dit lichaam enkel bij zijn werkzaamheden op het gebied van nijverheid, handel of landbouw worden gebruikt of in de uitoefening van een vrij beroep worden gebruikt.

3.   Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, of van roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (alleen of met de gehele onderneming) of van het vaste middelpunt, mogen in die andere Staat worden belast.

4.   Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen, boten of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd door een onderneming van een Verdragsluitende Staat of van roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen, boten, luchtvaartuigen, zijn slechts belastbaar in die Staat.

5.   Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid van dit artikel zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.

6.   De bepalingen van het vijfde lid van dit artikel laten onverlet het recht van elk van de Verdragsluitende Staten overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen over voordelen die uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen in een lichaam waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en dat volgens de wetgeving van die Staat inwoner is van die Staat, worden verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat en die in de loop van de laatste vijf jaren voorafgaande aan de vervreemding van de aandelen of winstbewijzen inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest.

Artikel 14.  Zelfstandige arbeid

1.   Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij hij in de andere Verdragsluitende Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt. Indien hij over zulk een vast middelpunt beschikt mogen de voordelen in de andere Verdragsluitende Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend.

2.   De uitdrukking „vrij beroep" omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.

Artikel 15.  Niet-zelfstandige arbeid

1.   Onverminderd de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19 en 20 van dit Verdrag zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.

2.   Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid van dit artikel, is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere Verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:

a.   de genieter in de andere Verdragsluitende Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en

b.   de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, en

c.   de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat, de werkgever in de andere Verdragsluitende Staat heeft.

3.   Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend in de andere Verdragsluitende Staat slechts belastbaar in de eerstgenoemde Staat indien de dienstbetrekking wordt uitgeoefend in samenhang met een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden, of een installatie of een bouwsel gebruikt voor de exploratie van natuurlijke rijkdommen en de in samenhang met zulk een plaats van uitvoering van een bouwwerk, constructie- of installatiewerkzaamheden, of zulk een installatie of bouwsel uitgeoefende werkzaamheden geacht worden niet te worden uitgeoefend door middel van een vaste inrichting overeenkomstig de bepalingen van artikel 5, derde lid, van dit Verdrag. Deze bepaling zal slechts van toepassing zijn in het geval van natuurlijke personen die reeds in hun woonstaat in dienst van hun werkgever waren.

4.   Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip, boot of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, slechts in die Staat belastbaar.

Artikel 16.  Directeursbeloningen

Directeursbeloningen of andere beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer van een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

Artikel 17.  Artiesten en sportbeoefenaars

1.   Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15 van dit Verdrag, mogen voordelen of inkomsten, verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat als artiest, zoals een toneelspeler, film-, radio-, of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, worden belast in die andere Staat.

2.   Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15 van dit Verdrag, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.

3.   Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid van dit artikel, zijn voordelen of inkomsten verkregen uit de werkzaamheden als omschreven in het eerste lid van dit artikel vrijgesteld van belasting in de Verdragsluitende Staat waarin deze werkzaamheden worden verricht, indien het bezoek van de artiesten, de musici of de sportbeoefenaars aan die Staat geheel of nagenoeg geheel wordt bekostigd uit de openbare middelen van de andere Verdragsluitende Staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, of indien deze werkzaamheden worden verricht in het kader van een culturele of sportovereenkomst tussen de Verdragsluitende Staten.

Artikel 18.  Pensioenen, lijfrenten en sociale zekerheidsuitkeringen

1.   Behoudens de bepalingen van artikel 19, tweede lid, van dit Verdrag zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking alsmede lijfrenten betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat slechts in die Staat belastbaar.

2.   Indien deze beloningen echter geen periodiek karakter dragen en worden betaald ter zake van een vroegere dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat, of indien in plaats van het recht op lijfrenten een afkoopsom wordt betaald, mogen de beloningen of deze afkoopsom in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn worden belast.

3.   Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van een sociaal-zekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in de eerstgenoemde Staat worden belast.

4.   De uitdrukking „lijfrente" betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen aan een natuurlijke persoon, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.

Artikel 19.  Overheidsfuncties

1.

a.   Beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, zijn slechts belastbaar in die Staat.

b.   Deze beloningen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon inwoner is van die Staat, die:

1.   staatsburger is van die Staat; of

2.   niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat werd.

2.

a.   Pensioenen, betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijk lichaam, zijn slechts in die Staat belastbaar.

b.   Deze pensioenen zijn echter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en staatsburger is van die Staat.

3.   De bepalingen van de artikelen 15, 16 en 18 van dit Verdrag zijn van toepassing op beloningen en pensioenen ter zake van diensten, bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 20.  Hoogleraren en docenten

1.   Vergoedingen die een hoogleraar of docent, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat en die in de andere Verdragsluitende Staat verblijft met het doel gedurende een tijdvak van ten hoogste twee jaren onderwijs te geven of zich met wetenschappelijk onderzoek bezig te houden aan een erkende universiteit, hogeschool of andere inrichting voor onderwijs of wetenschappelijk onderzoek in die andere Staat, voor dat onderwijs of dat onderzoek ontvangt, zijn slechts in de eerstgenoemde Staat belastbaar.

2.   Dit artikel is niet van toepassing op inkomsten uit het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, indien dit onderzoek niet wordt verricht in het algemeen belang, maar in de eerste plaats voor het persoonlijke nut van een bepaalde persoon of bepaalde personen.

Artikel 21.  Studenten

1.   Betalingen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon, die inwoner is of onmiddellijk voor zijn bezoek aan een Verdragsluitende Staat inwoner was van de andere Verdragsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstgenoemde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die Staat.

2.   Een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon die inwoner is of onmiddellijk voor zijn bezoek aan een Verdragsluitende Staat inwoner was van de andere Verdragsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstgenoemde Staat verblijft, wordt in de eerstgenoemde Staat niet belast ter zake van de inkomsten die hij behaalt met activiteiten uitgeoefend in die Staat:

a.   in het geval van een student, gedurende het tijdvak dat nodig is om zijn studie te voltooien, maar niet langer dan vijf opeenvolgende jaren, te rekenen vanaf de datum waarop hij aankomt in die Staat en voor ieder betrokken jaar voor een bedrag dat niet overschrijdt:

i)    in het geval van Nederland 5.000 Nederlandse guldens; en

ii)   in het geval van Oekraïne het bedrag dat noodzakelijk is voor zijn onderhoud, studie of opleiding;

b.   in het geval van een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon, gedurende een tijdvak van twaalf maanden dat aanvangt vanaf de maand waarop hij in die Staat aankomt en voor een bedrag dat niet overschrijdt:

i)    in het geval van Nederland 10.000 Nederlandse guldens; en

ii)   in het geval van Oekraïne het bedrag dat noodzakelijk is voor zijn onderhoud, studie of opleiding.

Artikel 22.  Overige inkomsten

1.   Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belastbaar.

2.   De bepalingen van het eerste lid van dit artikel zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, van dit Verdrag, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van dit Verdrag van toepassing.

Artikel 23.  Vermogen

1.   Vermogen bestaande uit onroerende zaken, zoals bedoeld in artikel 6 van dit Verdrag, dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat bezit en dat is gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mag in die andere Staat worden belast.

2.   Vermogen bestaande uit roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, of uit roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, mag in die andere Staat worden belast.

3.   Vermogen bestaande uit schepen, boten en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd door een onderneming van een Verdragsluitende Staat alsmede uit roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen, boten en luchtvaartuigen, is slechts belastbaar in die Staat.

4.   Alle andere bestanddelen van het vermogen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar.

Artikel 24.  Vermijding van dubbele belasting

1.   Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen of het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Oekraïne mogen worden belast.

2.   Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt of vermogensbestanddelen bezit die volgens artikel 6, artikel 7, artikel 10, zevende lid, artikel 11, zesde lid, artikel 12, zesde lid, artikel 13, eerste, tweede en derde lid, artikel 14, artikel 15, eerste lid, artikel 18, derde lid, artikel 19, eerste lid (onderdeel a), en tweede lid (onderdeel a), artikel 22, tweede lid, en artikel 23, eerste en tweede lid, van dit Verdrag in Oekraïne mogen worden belast en die in de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze inkomens- of vermogensbestanddelen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden genoemde inkomens- of vermogensbestanddelen geacht te zijn begrepen in het totale bedrag van de bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.

3.   Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor die bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, artikel 12, tweede lid, artikel 13, zesde lid, artikel 16, artikel 17 en artikel 18, tweede lid, van dit Verdrag in Oekraïne mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Oekraïne over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.

4.   Met inachtneming van de bepalingen van de wetgeving van Oekraïne die betrekking hebben op de vermijding van belasting die in een gebied buiten Oekraïne verschuldigd is (welke bepalingen het algemene beginsel van het hiernavolgende niet mogen aantasten), mag Nederlandse belasting die krachtens de wetgeving van Nederland en in overeenstemming met dit Verdrag, hetzij rechtstreeks, hetzij door inhouding, verschuldigd is over winsten, inkomsten of belastbaar vermogen uit Nederlandse bronnen of in Nederland gelegen, worden verrekend met Oekraïense belasting, berekend over dezelfde winsten of inkomsten als die, of over datzelfde vermogen als dat waarover de Oekraïense belasting en Nederlandse belasting zijn berekend.

5.   Inhoudingen als genoemd in het vierde lid van dit artikel bedragen in elk geval niet meer dan het vóór de toekenning van de inhouding berekende deel van de inkomstenbelasting of vermogensbelasting, dat, naar gelang van het geval, kan worden toegerekend aan het inkomen of het vermogen, dat in Nederland mag worden belast.

6.   Indien, in overeenstemming met een bepaling van het Verdrag, inkomsten behaald door of vermogen bezeten door een inwoner van Oekraïne in Oekraïne zijn, onderscheidenlijk is vrijgesteld van belasting, mag Oekraïne niettemin bij de berekening van het bedrag van de belasting over de resterende inkomsten of het resterende vermogen van die inwoner rekening houden met de vrijgestelde inkomsten of het vrijgestelde vermogen.

7.   Voor de toepassing van het vierde lid van dit artikel, worden de door een inwoner van Oekraïne verkregen winsten, inkomsten en vermogenswinsten, die overeenkomstig dit Verdrag in Nederland mogen worden belast, geacht afkomstig te zijn uit Nederlandse bronnen.

Artikel 25.  Werkzaamheden buitengaats

1.   De bepalingen van dit artikel vinden toepassing niettegenstaande enigerlei andere bepalingen van dit Verdrag. Dit artikel is echter niet van toepassing indien werkzaamheden buitengaats van een persoon voor die persoon een vaste inrichting vormen ingevolge de bepalingen van artikel 5 van dit Verdrag of een vast middelpunt ingevolge de bepalingen van artikel 14 van dit Verdrag.

2.   In dit artikel betekent de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats" werkzaamheden die buitengaats worden verricht in verband met de exploratie of exploitatie van de in een Verdragsluitende Staat gelegen zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen.

3.   Een onderneming van een Verdragsluitende Staat die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht wordt, onder voorbehoud van het vierde lid van dit artikel, geacht ter zake van die werkzaamheden in de andere Staat een bedrijf uit te oefenen door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, tenzij de desbetreffende werkzaamheden buitengaats in de andere Staat worden verricht gedurende een tijdvak of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden een totaal van 30 dagen niet te boven gaan.

     Voor de toepassing van dit lid wordt:

a.   indien een onderneming die in de andere Verdragsluitende staat werkzaamheden buitengaats verricht en die is gelieerd aan een andere onderneming, welke andere onderneming als onderdeel van hetzelfde project dezelfde werkzaamheden buitengaats voortzet die worden of werden uitgevoerd door de eerstbedoelde onderneming, en de hiervoor bedoelde door beide ondernemingen verrichte activiteiten bij elkaar opgeteld een tijdvak van 30 dagen te boven gaan, iedere onderneming geacht haar werkzaamheden uit te oefenen gedurende een tijdvak dat 30 dagen in een tijdvak van twaalf maanden te boven gaat;

b.   een onderneming geacht gelieerd te zijn aan een andere onderneming indien de een onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van de andere onderneming bezit of indien een persoon onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van beide ondernemingen bezit.

4.   Voor de toepassing van het derde lid van dit artikel wordt de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats" evenwel geacht niet te omvatten:

a.   een van de activiteiten of een combinatie daarvan als genoemd in artikel 5, vierde lid, van dit Verdrag;

b.   sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen verrichte activiteiten;

c.   het vervoer van voorraden of personeel door schepen, boten of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.

5.   Een inwoner van een Verdragsluitende Staat die in het kader van een vrij beroep of van andere werkzaamheden van zelfstandige aard in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht, wordt geacht deze werkzaamheden te verrichten vanuit een vast middelpunt in de andere Verdragsluitende Staat indien de desbetreffende werkzaamheden buitengaats een aaneengesloten tijdvak van 30 dagen of meer beslaan.

6.   Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking in verband met werkzaamheden buitengaats die worden verricht door middel van een vaste inrichting in de andere Verdragsluitende Staat, mogen, voor zover de dienstbetrekking in die andere Staat buitengaats wordt uitgeoefend, in die andere Staat worden belast.

7.   Indien aan de hand van bewijsstukken wordt aangetoond dat in Oekraïne belasting is betaald over de bestanddelen van het inkomen die ingevolge artikel 7 en artikel 14 van dit Verdrag in verband met het derde, onderscheidenlijk het vijfde lid van dit artikel en ingevolge het zesde lid van dit artikel in Oekraïne mogen worden belast, verleent Nederland een vermindering van zijn belasting, die wordt berekend overeenkomstig de regels die zijn neergelegd in artikel 24, tweede lid, van dit Verdrag.

Artikel 26.  Non-discriminatie

1.   Staatsburgers van een Verdragsluitende Staat worden in de andere Verdragsluitende Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan staatsburgers van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1 van dit Verdrag, ook van toepassing op personen die geen inwoners zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.

2.   Statenlozen die inwoner zijn van een Verdragsluitende Staat worden in geen van beide Verdragsluitende Staten aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan staatsburgers van de betrokken Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen.

3.   De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd, dat zij een Verdragsluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere Verdragsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.

4.   Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, achtste lid, of artikel 12, achtste lid, van dit Verdrag van toepassing zijn, zijn interest, royalty's en andere uitgaven betaald door een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat. Zo ook zijn alle schulden van een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat bij de vaststelling van het belastbare vermogen van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij waren aangegaan met een inwoner van de eerstbedoelde Staat.

5.   Ondernemingen van een Verdragsluitende Staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Verdragsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.

6.   Bijdragen die door of namens een natuurlijke persoon, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat of die tijdelijk in die Staat verblijft, zijn betaald aan een voor de belastingheffing in de andere Verdragsluitende Staat erkende pensioenregeling, worden gedurende een tijdvak dat in totaal 60 maanden niet overschrijdt, voor de belastingheffing in de eerstbedoelde Staat op dezelfde wijze behandeld als een bijdrage betaald aan een in die eerstbedoelde Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling, mits:

a.   die natuurlijke persoon reeds bijdroeg aan deze pensioenregeling voordat hij inwoner van de eerstbedoelde Staat werd of aldaar tijdelijk ging verblijven; en

b.   de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde Staat van oordeel is dat de pensioenregeling overeenkomt met een door die Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling.

     Voor de toepassing van dit lid omvat „pensioenregeling" mede een pensioenregeling in het leven geroepen ingevolge een publiekrechtelijk stelsel inzake sociale zekerheid.

7.   De bepalingen van dit artikel zijn, niettegenstaande de bepalingen van artikel 2 van dit Verdrag, van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.

Artikel 27.  Regeling voor onderling overleg

1.   Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 26, eerste lid, van dit Verdrag, aan die van de Verdragsluitende Staat waarvan hij staatsburger is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.

2.   De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat te regelen ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag, te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten.

3.   De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen ten einde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen waarvoor in het Verdrag geen voorziening is getroffen.

4.   De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen ten einde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.

5.   Wanneer na de regelingen van het eerste tot en met het vierde lid van dit artikel een geschil dat is gerezen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van het Verdrag in een bepaald geval, niet opgelost kan worden door de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in een procedure voor onderling overleg, kan het geval, indien beide bevoegde autoriteiten daarmee instemmen, worden opgelost door middel van een arbitragecommissie, die in het leven wordt geroepen door de bevoegde autoriteiten en die wordt aangevuld met onafhankelijke personen, volgens internationaal geaccepteerde arbitrageprocedures. Deze procedures zullen in onderling overleg tussen de bevoegde autoriteiten van beide Verdragsluitende Staten worden vastgesteld. De beslissing van de arbitragecommissie is voor dat geval bindend voor beide Verdragsluitende Staten en de betrokken belastingplichtige of belastingplichtigen.

     Dit lid is slechts van toepassing nadat de bevoegde autoriteiten van beide Verdragsluitende Staten de bovengenoemde procedures hebben vastgesteld.

Artikel 28.  Uitwisseling van inlichtingen

1.   De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die nodig zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag of van de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door artikel 1 van dit Verdrag. Alle door een Verdragsluitende Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruik maken. Zij mogen de inlichtingen bekend maken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.

2.   De Verdragsluitende Staten kunnen aan de arbitragecommissie, ingesteld volgens de bepalingen van artikel 27, vijfde lid, van dit Verdrag, de inlichtingen verstrekken die nodig zijn om de arbitrageprocedure te volbrengen. Deze inlichtingen worden verstrekt met inachtneming van de bepalingen van artikel 30 van dit Verdrag. De leden van de arbitragecommissie zijn met betrekking tot de aldus verstrekte inlichtingen onderworpen aan de beperkingen van openbaarmaking als omschreven in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 29.  Bijstand bij invordering

1.   De Verdragsluitende Staten komen overeen elkaar hulp en bijstand te verlenen, in overeenstemming met hun onderscheiden wetgeving of administratieve praktijk, bij de invordering van de belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is en de op genoemde belastingen betrekking hebbende verhogingen, boetes, betalingen wegens termijnoverschrijdingen, interest en kosten.

2.   Op verzoek van de verzoekende Verdragsluitende Staat vordert de aangezochte Verdragsluitende Staat belastingvorderingen van de eerstgenoemde Staat in overeenkomstig de wetgeving en de administratieve praktijk met betrekking tot de invordering van zijn eigen belastingvorderingen. Deze vorderingen genieten echter geen voorrang in de aangezochte Verdragsluitende Staat en kunnen niet worden ingevorderd door middel van in hechtenis nemen wegens schuld van de schuldenaar. De aangezochte Verdragsluitende Staat is niet verplicht invorderingsmaatregelen te nemen waarin de wetgeving van de verzoekende Verdragsluitende Staat niet voorziet.

3.   De bepalingen van het tweede lid van dit artikel zijn slechts van toepassing op belastingvorderingen die onderwerp zijn van een executoriale titel in de verzoekende Verdragsluitende Staat en die, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten, niet worden bestreden.

     Indien de vordering echter een belastingverplichting betreft van een persoon die geen inwoner van de verzoekende Verdragsluitende Staat is, is het tweede lid van dit artikel slechts van toepassing indien de vordering niet langer kan worden bestreden, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten.

4.   De verplichting om bijstand te verlenen bij het invorderen van belastingvorderingen betreffende een overledene of zijn nalatenschap is beperkt tot de waarde van de nalatenschap of van de goederen verkregen door iedere begunstigde van de nalatenschap, afhankelijk van de vraag of de belastingvordering dient te worden ingevorderd uit de nalatenschap of bij de begunstigden daarvan.

5.   De aangezochte Verdragsluitende Staat is niet verplicht het verzoek in te willigen:

a.   indien de verzoekende Verdragsluitende Staat niet alle op zijn eigen grondgebied beschikbare middelen heeft aangewend, tenzij aanwending van die middelen zou leiden tot onevenredige moeilijkheden;

b.   indien en voor zover hij de belastingvordering in strijd acht met de bepalingen van dit Verdrag of met enig ander verdrag waarbij beide Verdragsluitende Staten partij zijn.

6.   Het verzoek om administratieve bijstand bij invordering van een belastingvordering gaat vergezeld van:

a.   een verklaring dat de belastingvordering een belasting betreft waarop het Verdrag van toepassing is en dat aan de voorwaarden van het derde lid van dit artikel is voldaan;

b.   een officieel afschrift van de executoriale titel in de verzoekende Verdragsluitende Staat;

c.   ieder ander document dat vereist is voor invordering;

d.   indien van toepassing, een gewaarmerkt afschrift van een op de belastingvordering betrekking hebbende beslissing genomen door een administratief lichaam of een openbare rechterlijke instantie.

7.   De verzoekende Verdragsluitende Staat vermeldt de bedragen van de verschuldigde belasting die moet worden ingevorderd, zowel in de munteenheid van de verzoekende Staat als in de munteenheid van de aangezochte Verdragsluitende Staat. De wisselkoers die met het oog op de voorafgaande volzin moet worden gebruikt, is de laatste verkoopprijs vastgesteld op de meest representatieve wisselmarkt of -markten van de verzoekende Verdragsluitende Staat. Ieder bedrag dat door de aangezochte Verdragsluitende Staat wordt ingevorderd, wordt naar de verzoekende Verdragsluitende Staat overgemaakt in de munteenheid van de aangezochte Verdragsluitende Staat. De overmaking geschiedt binnen een termijn van een maand na de datum van de invordering.

8.   Op verzoek van de verzoekende Verdragsluitende Staat neemt de aangezochte Verdragsluitende Staat met het oog op de invordering van een belastingbedrag conservatoire maatregelen, zelfs indien de vordering wordt bestreden of nog niet invorderbaar is, voor zover dit is toegestaan volgens de wetgeving en de administratieve praktijk van de aangezochte Verdragsluitende Staat.

9.   De executoriale titel in de verzoekende Verdragsluitende Staat wordt, indien passend en in overeenstemming met de in de aangezochte Verdragsluitende Staat van kracht zijnde bepalingen, zo spoedig mogelijk na de datum van ontvangst van het verzoek om bijstand aanvaard, erkend of aangevuld, dan wel vervangen door een executoriale titel in de aangezochte Verdragsluitende Staat.

10.Vragen betreffende het tijdvak waarbuiten niet langer kan worden ingevorderd worden beheerst door de wetgeving van de verzoekende Verdragsluitende Staat. Het verzoek om bijstand bij invordering geeft bijzonderheden aangaande dat tijdvak.

11.Invorderingsdaden, verricht door de aangezochte Verdragsluitende Staat ingevolge een verzoek om bijstand die overeenkomstig de wetgeving van die Staat een schorsing of onderbreking van het in het tiende lid van dit artikel bedoelde tijdvak tot gevolg zouden hebben, worden geacht hetzelfde gevolg te hebben voor de toepassing van de wetgeving van de verzoekende Verdragsluitende Staat. De aangezochte Verdragsluitende Staat doet de verzoekende Verdragsluitende Staat mededeling van zodanige daden.

12.De aangezochte Verdragsluitende Staat kan uitstel van betaling of betaling in termijnen toestaan indien zijn wetgeving of zijn administratieve praktijk dit toestaat in soortgelijke omstandigheden; hij doet echter eerst de verzoekende Verdragsluitende Staat hiervan mededeling.

13.De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten stellen in onderlinge overeenstemming regels vast betreffende het minimumbedrag van belastingvorderingen waarop een verzoek om bijstand betrekking kan hebben.

14.De Verdragsluitende Staten zien wederzijds af van de terugbetaling van kosten die voortvloeien uit de onderscheiden hulp en bijstand die zij elkaar verlenen bij de toepassing van dit Verdrag. De verzoekende Verdragsluitende Staat zal in ieder geval verantwoordelijk blijven jegens de aangezochte Verdragsluitende Staat voor de geldelijke gevolgen van de invorderingsdaden die onterecht zijn gebleken ten aanzien van de realiteit van de betrokken belastingvordering of van de rechtsgeldigheid van de executoriale titel in de verzoekende Verdragsluitende Staat.

Artikel 30.  Beperking van de artikelen 28 en 29

In geen geval worden de bepalingen van artikel 28 en artikel 29 van dit Verdrag aldus uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:

a.   administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of de administratieve praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;

b.   inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in de administratie van die of van de andere Verdragsluitende Staat;

c.   inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).

Artikel 31.  Diplomatieke en consulaire ambtenaren

De bepalingen van dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die diplomatieke of consulaire ambtenaren ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.

Artikel 32.  Uitbreiding tot de Nederlandse Antillen of Aruba

1.   Dit Verdrag kan hetzij in zijn geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen of Aruba of beide, indien het desbetreffende land belastingen heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Zulk een uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, waaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke-notawisseling.

2.   Tenzij anders is overeengekomen, brengt de beëindiging van het Verdrag niet met zich mede, dat tevens de uitbreiding van het Verdrag tot de Nederlandse Antillen of Aruba, waartoe zij ingevolge dit artikel is uitgebreid, wordt beëindigd.

Artikel 33.  Inwerkingtreding

1.   Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag na de laatste der beide data waarop de onderscheiden Regeringen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld, dat de in hun onderscheiden Staten grondwettelijk vereiste formaliteiten zijn vervuld, en de bepalingen ervan vinden toepassing voor de belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op dat waarin het Verdrag in werking is getreden.

2.   Wat betreft de betrekkingen tussen Nederland en Oekraïne zal de op 21 november 1986 te Moskou ondertekende Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beëindigd met de inwerkingtreding van dit Verdrag. De bepalingen van die Overeenkomst blijven echter van toepassing op belastingjaren en -tijdvakken die zijn verstreken voor het tijdstip waarop de bepalingen van dit Verdrag toepassing vinden.

3.   Niettegenstaande het eerste lid van dit artikel blijft de op 21 november 1986 te Moskou ondertekende Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen in zijn geheel van toepassing gedurende een periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop anders ingevolge het eerste lid van dit artikel de bepalingen van dit Verdrag van toepassing zouden zijn, indien een persoon die gerechtigd was tot de voordelen van die Overeenkomst op grond van die Overeenkomst een grotere vermindering van belasting zou zijn verleend dan op grond van dit Verdrag, indien deze persoon daarvoor kiest.

Artikel 34.  Beëindiging

Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een van de Verdragsluitende Partijen wordt beëindigd. Elk van de Partijen kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het verstrijken van een tijdvak van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag kennis te geven van beëindiging. In dat geval houdt het Verdrag op van toepassing te zijn voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gegeven.

 TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Kiev, de 24e oktober 1995, in tweevoud, in de Nederlandse, de Oekraïense en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Oekraïense tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst beslissend.

 Voor het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) G. ZALM

 Voor Oekraïne

 (w.g.) P. K. HERMANTJOEK


Protocol

 Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, heden tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne gesloten, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van het Verdrag vormen.

I.  Ad artikel 5

Het is wel te verstaan dat de werkzaamheden als bedoeld in artikel 5, vierde lid, letters e en f, van het Verdrag, mede omvatten voorbereidende of hulpwerkzaamheden met betrekking tot het proces van het afsluiten (waaronder begrepen slechts de ondertekening) van overeenkomsten betreffende leningen, betreffende de levering van goederen of koopwaar of betreffende de verlening van technische diensten.

II.  Ad artikelen 5, 6, 7, 13 en 25

Het is wel te verstaan dat rechten tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden beschouwd als onroerende zaken die zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat op wiens zeebodem en ondergrond daarvan deze rechten betrekking hebben, alsmede dat deze rechten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die Staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij, of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.

III.  Ad artikel 7

Met betrekking tot artikel 7, eerste en tweede lid, van het Verdrag, geldt dat, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat goederen of koopwaar verkoopt of een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, de voordelen van die vaste inrichting niet worden bepaald op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, doch slechts op basis van dat deel van de inkomsten van de onderneming dat aan de werkelijke werkzaamheden van de vaste inrichting voor die verkopen of die bedrijfsuitoefening is toe te rekenen. Met name bij overeenkomsten betreffende het toezicht op, de levering, installatie of constructie van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting of gebouwen alsmede bij openbare werken, worden, indien de onderneming een vaste inrichting heeft, de voordelen van die vaste inrichting niet bepaald op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, doch slechts op basis van dat deel van de overeenkomst dat werkelijk wordt uitgevoerd door de vaste inrichting in de Verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting is gevestigd. De voordelen die betrekking hebben op dat deel van de overeenkomst, dat wordt uitgevoerd door het hoofdkantoor van de onderneming, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de onderneming inwoner is.

IV.  Ad artikelen 7 en 14

Vergoedingen voor technische diensten, waaronder begrepen studies of toezichthoudende werkzaamheden van wetenschappelijke, geologische of technische aard, of voor diensten van raadgevende of toezichthoudende aard, worden aangemerkt als vergoedingen waarop de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van het Verdrag van toepassing zijn.

V.  Ad artikelen 7, 14, en 26

Het is wel te verstaan dat interest, lonen en salarissen die worden betaald door een onderneming die wordt gedreven door een lichaam dat een inwoner is van Oekraïne, bij de berekening van de belastbare winst van die onderneming aftrekbaar zijn, mits een inwoner of inwoners van Nederland onmiddellijk of middellijk, ten minste 20 percent van het kapitaal van die onderneming bezitten of beheersen en mits de betalingen van interest, lonen en salarissen geen betrekking hebben op winsten die van belasting zijn vrijgesteld.

Het is voorts wel te verstaan dat in het geval van interest, lonen en salarissen die ten laste komen van een vaste inrichting in Oekraïne van een onderneming, die wordt gedreven door een inwoner van Nederland, of die ten laste komen van een vast middelpunt van een inwoner van Nederland in Oekraïne, deze interest, lonen en salarissen bij de berekening van de belastbare winst van deze vaste inrichting of bij de berekening van de belastbare voordelen van dit vaste middelpunt aftrekbaar zijn, tenzij de interest, lonen en salarissen betrekking hebben op winsten die van belasting zijn vrijgesteld.

VI.  Ad artikel 10

Het is wel te verstaan dat, voor de vaststelling of aan de voorwaarde van een minimale investering van 300.000 Amerikaanse dollars of de tegenwaarde daarvan in de nationale valuta van de Verdragsluitende Staten is voldaan, een investering in aanmerking genomen wordt naar de waarde op het tijdstip waarop deze investering wordt gepleegd.

VII.  Ad artikelen 10 en 11

Het is wel te verstaan dat in het geval van Nederland de uitdrukking „dividenden" mede inkomsten uit winstdelende obligaties omvat.

VIII.  Ad artikelen 10, 11 en 12

Indien aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van artikel 10, 11 of 12 van het Verdrag mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van drie jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.

IX.  Ad artikel 16

1.   Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „lid van de raad van beheer" betekent:

a.   in het geval van Nederland een bestuurder of een commissaris;

b.   in het geval van Oekraïne een lid van enig orgaan waarvan de werkzaamheden of verantwoordelijkheden gelijksoortig zijn aan de werkzaamheden of verantwoordelijkheden van een raad van beheer

2.   Het is voorts wel te verstaan dat „bestuurder" of „commissaris" van een Nederlands lichaam slaat op personen die als zodanig zijn benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders of door enig ander bevoegd orgaan van dat lichaam, en die zijn belast met de algemene leiding van het lichaam, onderscheidenlijk met het toezicht daarop.

X.  Ad artikel 18

Niettegenstaande de bepalingen van artikel 18, eerste lid, van het Verdrag mag Nederland met betrekking tot de uitkeringen als daarin bedoeld zijn nationale wetgeving toepassen, totdat de bevoegde autoriteit van Oekraïne de bevoegde autoriteit van Nederland bericht dat Oekraïne, ingevolge de Oekraïense wetgeving, deze uitkeringen kan belasten.

XI.  Ad artikelen 19 en 24

Het is wel te verstaan dat de bepalingen van artikel 19, eerste lid, letter a, en tweede lid, letter a, van het Verdrag, Nederland niet beletten om de bepalingen van artikel 24, eerste en tweede lid, van het Verdrag toe te passen.

XII.  Ad artikelen 23 en 24

De bepalingen inzake de belastingheffing van vermogen in artikel 23 van het Verdrag en de bepalingen met betrekking tot de vermijding van dubbele belasting met betrekking tot vermogen in artikel 24, tweede lid, van het Verdrag, zullen uitsluitend van kracht zijn wanneer Oekraïne een belasting naar het vermogen heft en nadat de bevoegde autoriteiten na wederzijds overleg daarmee hebben ingestemd.

XIII.  Ad artikel 24

Het is wel te verstaan dat voor de berekening van de vermindering vermeld in artikel 24, tweede lid, van het Verdrag, de waarde van de in artikel 23, eerste lid, van het Verdrag genoemde vermogensbestanddelen wordt verminderd met de waarde van de schulden verzekerd door hypotheek op dat vermogen en de waarde van de in artikel 23, tweede lid, bedoelde vermogensbestanddelen wordt verminderd met de waarde van de tot de vaste inrichting of het vaste middelpunt behorende schulden.

XIV.  Ad artikel 25

Het is wel te verstaan dat de bepalingen van artikel 25 van het Verdrag uitsluitend van toepassing zijn wanneer de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in onderling overleg schriftelijk zijn overeengekomen dat dit artikel wordt toegepast.

 TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te Kiev, de 24e oktober 1995, in tweevoud, in de Nederlandse, de Oekraïense en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Oekraïense tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst beslissend.

 Voor het Koninkrijk der Nederlanden

 (w.g.) G. ZALM

 Voor Oekraïne

 (w.g.) P. K. HERMANTJOEK


Deel deze pagina

Laatste update op 01-11-2015
Artikel gemaakt op 05-03-2009
Dit artikel (of blog of voorbeeldovereenkomst) is met aandacht en zorgvuldigheid geschreven, maar bevat informatie van algemene en informatieve aard. De informatie in dit artikel kan, afhankelijk van de omstandigheden van uw specifieke geval, niet of verminderd van toepassing zijn. De informatie in dit artikel dient derhalve niet als fiscaal/juridisch advies te worden beschouwd. Jongbloed Fiscaal Juristen N.V., haar medewerkers en of haar vestigingen/deelnemingen aanvaarden dan ook geen enkele aansprakelijkheid voor de gevolgen van het gebruik van de informatie uit het artikel.
U bevindt zich hier : Jongbloed Fiscaal Juristen Landendesk Belastingverdragen Belastingverdragen Oekraïne

Jongbloed Fiscaal Juristen - Disclaimer - Zoeken - Sitemap